Gefinancierde rechtsbijstand voor de minderjarige verdachte

Door: Frédérique de Korte

In Nederland is toegang tot en bijstand van een advocaat geregeld in het Wetboek van Strafvordering. Artikel 28, eerste lid, Sv bepaalt dat een verdachte recht heeft om zich te doen bijstaan door een advocaat. Met betrekking tot minderjarige verdachten geldt dat als hij is aangehouden en niet een zelf gekozen advocaat heeft, de Raad voor Rechtsbijstand onverwijld in kennis moet worden gesteld van die aanhouding als de minderjarige wordt opgehouden voor onderzoek. De Raad zal dan een advocaat toewijzen (artikel 489, eerste lid, Sv). Artikel 28d, eerste lid, Sv bepaalt dat een advocaat op verzoek van de aangehouden verdachte en de verdachte die is uitgenodigd om te worden verhoord het verhoor kan bijwonen en daaraan kan deelnemen. In Nederland is de financiering van rechtsbijstand geregeld in de Wet op de rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. 

Op 9 november 2021 heeft de rechtbank Amsterdam een bijzondere uitspraak gedaan betreffende rechtsbijstand van een advocaat tijdens het verhoor van een minderjarige verdachte. De rechtbank oordeelt namelijk dat ook een niet-aangehouden minderjarige verdachte recht heeft op gefinancierde rechtsbijstand door een advocaat. Dit volgt volgens de rechtbank uit artikel 6 van de richtlijn (EU) 2016/8001, die beoogt bescherming te bieden aan alle minderjarige verdachten, ongeacht of zij aangehouden zijn of niet. In de Nederlandse wet zou daarom ten onrechte een onderscheid gemaakt worden tussen niet-aangehouden en aangehouden minderjarige verdachten. Dit kan tot gevolg hebben dat minderjarigen rechtsbijstand wordt onthouden of dat zij, om alsnog aanspraak te maken op gefinancierde rechtsbijstand, alsnog worden aangehouden. Gezien hun kwetsbare positie, is dit ongewenst en in strijd met de bedoeling van de richtlijn, zo stelt de rechtbank.2    Dit alles betekent dat de wetgever de richtlijn onjuist, althans onvolledig, heeft geïmplementeerd. 

            Waar de rechtbank volledig aan voorbij lijkt te gaan is de mogelijkheid voor lidstaten om af te wijken van de richtlijn op grond van artikel 6 lid 6 van de richtlijn. Daarnaast gaat de rechtbank niet in op het feit dat richtlijn (EU) 2016/800 de toegang tot rechtsbijstand regelt, maar niet de financiering daarvan. De financiering is onderwerp van een andere richtlijn, te weten richtlijn (EU) 2016/1919. 

De afwijkingsmogelijkheid van artikel 6 lid 6 houdt het volgende in: “lidstaten kunnen afwijken van het recht uit lid 3 wanneer bijstand door een advocaat niet evenredig is in de omstandigheden van de zaak, met inachtneming van de ernst van het ten laste gelegde strafbare feit, de complexiteit van de zaak en de maatregelen die naar aanleiding van een dergelijk strafbaar feit zouden kunnen worden opgelegd, waarbij geldt dat de belangen van het kind altijd de eerste overweging dienen te vormen.”

De wetgever heeft voor het maken van een onderscheid tussen de aangehouden en niet-aangehouden verdachte het volgende overwogen: “In algemene zin berust het geldende recht op het uitgangspunt dat naarmate de verdenking die op de verdachte rust zwaarder is, de zorgplicht van de overheid om te voorzien in gesubsidieerde rechtsbijstand, toeneemt. Bij dit uitgangspunt is vrijheidsbeneming een belangrijke factor. De reden daarvan is dat vrijheidsbeneming veelal bij ernstiger strafbare feiten aan de orde is. Vrijheidsbeneming is dus een indicatie voor de ernst van het ten laste gelegde strafbare feit, de complexiteit van de zaak en de maatregelen die naar aanleiding van een strafbaar feit kunnen worden opgelegd.”3   

Het is nu de vraag of dit onderscheid gemaakt mag worden op grond van lid 6. Het lijkt erop dat de wetgever rekening houdt met de afwijkingsgronden van lid 6, maar specifiek is dit niet opgenomen in de memorie van toelichting. Er is tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Raad van State door de Raad voor Rechtsbijstand op verzoek van de minister voor Rechtsbijstand, dus de tijd zal het wijzen. 

Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank is, ondanks het ingestelde beroep, een tijdelijke regeling in de maak die ontboden minderjarige verdachten voorziet van kosteloze rechtsbijstand.4 Geeft de wetgever hiermee al toe fout te zitten? 

1 Richtlijn (EU) 2016/800 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure. 

2 Zie r.o. 6.7

3 Kamerstukken II 2014/15, 34157, nr. 3

4 Deze regeling komt tot stand in overleg met de Raad voor Rechtsbijstand, de politie en de Nederlandse orde van advocaten (NOvA). De tijdelijke regeling is aangekondigd door het ministerie van Justitie en Veiligheid op 7 januari 2022.