Doxingverbod in het Wetboek van Strafrecht

Door Sema Akkar

Op 1 januari 2024 trad een langverwachte wet in werking die doxing strafbaar maakt. De nieuwe wet markeert een significante verandering in de aanpak van doxing en biedt slachtoffers de mogelijkheid om aangifte te doen, waardoor zij niet langer machteloos staan tegenover deze ingrijpende praktijk. [1] Het doxingverbod is opgenomen in artikel 285d Wetboek van Strafrecht. [2]

Doxing, het verzamelen en gebruiken van persoonsgegevens om iemand te intimideren, is met name online in populariteit toegenomen. Het gaat bij doxing bijvoorbeeld om het openbaar maken van adresgegevens, contactgegevens of andere gevoelige privéinformatie die door kwaadwillenden gebruikt kan worden om mensen online of fysiek lastig te vallen. [3] Voorheen bleef deze vorm van intimidatie grotendeels onbestraft, waardoor slachtoffers weinig juridische bescherming hadden. Tot vorig jaar moest er naast doxing ook sprake zijn van stalking, bedreiging of opruiing voordat je aangifte kan doen. Daar hebben de afgelopen jaren meerdere politici maar ook agenten en bekende Nederlanders last van gehad. Hun persoonlijke gegevens werden gedeeld via bijvoorbeeld social media. 

De psychologische gevolgen van doxing kunnen enorm zijn. Slachtoffers ervaren onzekerheid over wat er online over hen is verspreid en de mogelijke gevolgen daarvan. Bovendien beïnvloedt doxing niet alleen het slachtoffer zelf, maar heeft het ook impact op hun directe omgeving.

De nieuwe wet verandert deze dynamiek door doxing op zichzelf strafbaar te maken. Dit stelt de politie in staat om sneller op te treden, zelfs in de beginfase van het verzamelen van gegevens met het doel om te intimideren. De wet markeert een duidelijke verschuiving naar preventie en bescherming van slachtoffers.

Hoewel het moeilijk is vast te stellen hoe vaak doxing precies voorkomt, wordt verwacht dat de invoering van deze wet zal bijdragen aan een beter begrip van de omvang van het probleem. Een tweejarige invoeringstoets zal worden uitgevoerd om de effectiviteit van de wet te meten aan de hand van politiecijfers, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak. 

Het Openbaar Ministerie (OM) maakt bij het bepalen van de strafeis gebruik van de richtlijn voor strafvordering doxing. Dit kan uiteenlopen van geldboetes en werkstraffen voor first offenders, tot gevangenisstraffen voor personen die vaker in de fout gaan. Voor doxing staat maximaal 2 jaar gevangenisstraf of een geldboete van € 22.500. De maximale gevangenisstraf kan met een derde verhoogd worden, als de doxing gericht is tegen personen met een specifiek beroep. Zoals politici, rechters, journalisten of hulpverleners. [4]

Maar hoe weerhoudt het doxingverbod zich tot de vrijheid van meningsuiting? 

De strafbaarstelling van doxing betekent niet dat het delen van persoonsgegevens volledig verboden is. Cruciaal is het doel achter de gegevensdeling; zonder intentie tot intimidatie is er geen sprake van doxing. Deze benadering wordt vergeleken met regels rond belediging, smaad en laster. De vrijheid van meningsuiting, hoewel een essentieel grondrecht, is niet absoluut en kan door wetgeving, zoals bij doxing, beperkt worden. Hierbij is een zorgvuldige afweging nodig tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht om niet geïntimideerd te worden door het delen van persoonsgegevens. [5] Zelfs als bepaalde adressen en contactgegevens openbaar beschikbaar zijn, kan het hebben of delen ervan als doxing worden beschouwd. Het draait niet om de herkomst of moeilijkheidsgraad van het verkrijgen van deze gegevens, maar om het doel waarmee ze worden gebruikt of gedeeld. [6]

[1] https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-justitie-en-veiligheid/het-verhaal-van-j-en-v/2024/nieuwe-wet-tegen-doxing-je-staat-er-niet-alleen-voor.

[2]  Artikel 285d Wetboek van Strafrecht.

[3] https://www.om.nl/actueel/nieuws/2023/12/19/doxing-vanaf-1-januari-2024-strafbaar.

[4] Kamerstukken I 2022/23, 36171, nr. 1, p. 3 (MvA).

[5] Kamerstukken II 2021/22, 36171, nr. 2, p. 7 (MvT).

[6] Kamerstukken I 2022/23, 36171, nr. 1, p. 6 (MvA).

Leave a Comment