Samenloop van strafbare feiten

Door: Laura Hickford

Wekelijks wordt over de voorgeschreven literatuur van het vak strafprocesrecht I in het eerste semester geblogd. Deze keer is ‘samenloop van strafbare feiten’ aan de beurt.

In het strafrecht kan het voorkomen dat meerdere ten laste gelegde feiten zodanig met elkaar te maken hebben dat er sprake is van samenloop. Er kan sprake zijn van eendaadse samenloop, meerdaadse samenloop, ne bis in idem (dubbele vervolging) en voortgezette handeling. In deze blog worden bovenstaande begrippen nader toegelicht.

Eendaadse samenloop

Eendaadse samenloop is vastgelegd in artikel 55 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Hiervan is sprake als ‘door een gedraging twee of meer voorschriften worden overtreden die naar hun aard en strekking zodanig nauw samenhangen dat in wezen slechtst één overtreding plaatsvindt’.[1] Als de officier van justitie beide strafbepalingen ten laste legt, zal de rechter bepalen dat er sprake is van eendaadse samenloop en hiermee rekening houden bij de strafoplegging. In dat geval wordt de de strafbepaling met de zwaarste hoofdstraf toegepast. Dat wordt ook wel ‘absorptie’ genoemd. 

De Hoge Raad overweegt dat het voor eendaadse samenloop vooral neer komt op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex opleveren en dat de verdachte daarvan een verwijt kan worden gemaakt.[3] De beoordelingscriteria zijn als volgt:

  • Eenheid in tijd, plaats en persoon

Dit mag geen verschil bevatten

  • Strekking van de strafbepaling

Wat probeert de strafbepaling te beschermen? Hier mag enigszins verschil aan kleven, maar het mag niet te groot zijn.[2] Een voorbeeld wordt genoemd in HR Overzichtsarrest samenloop (r.o. 2.7): witwassen en heling van dezelfde voorwerpen.

Meerdaadse samenloop

Meerdaadse samenloop is vastgelegd in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. Hiervan is sprake indien een fysieke handeling kan worden uiteengelegd in verschillende gedragingen, die ook afzonderlijk hadden kunnen worden gepleegd en die verschillende belangen schenden. Een voorbeeld is het verkopen van drugs in ruil voor gestolen goederen: er is dan sprake van overtreding van de Opiumwet en sprake van heling.

Wanneer er sprake is van meerdaadse samenloop is de maximale gevangenisstraf die de rechter op mag leggen het hoogste maximum van één van de feiten plus een derde.[4]

Ne bis in idem

Ne bis in idem is vastgelegd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Deze regeling strekt ertoe te voorkomen dat een persoon wederom wordt vervolgd en berecht voor een feit dat reeds onherroepelijk is afgedaan. 

De Hoge Raad heeft enkele criteria geformuleerd om te kijken is of er sprake is van hetzelfde feit.[5] De feitelijke gedraging is hierbij van belang; deze dient hetzelfde te zijn in beide delicten anders is er sowieso al geen sprake van hetzelfde feit. Hulpcriteria voor deze beoordeling kunnen gevonden worden in r.o. 2.9.1. onder b. Daarnaast speelt de juridische aard van de feiten een rol, zoals de beschermde rechtsgoederen en de strafmaxima die op de feiten zijn gesteld. Hulpcriteria voor deze beoordeling kunnen worden gevonden in r.o. 2.9.1. onder a. 

Voortgezette handeling

De voortgezette handeling is vastgelegd in artikel 56 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij komt het aan op ‘verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het wilsbesluit)’. Het gaat dus om gevallen waarin een verdachte meerdere strafbare feiten pleegt die zodanig in verhouding staan tot elkaar dat ze kunnen worden aangemerkt als een voortgezette handeling. 

Bij de voortgezette handeling wordt, net als bij de eendaadse samenloop, ‘slechts’ de maximale strafbedreiging van de strafbepaling met de zwaarste hoofdstraf toegepast. 


[1] Kamerstukken II, vergaderjaar 2003-2004, 29 702, nr. 3, p. 91.
[2] HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1114 (Overzichtsarrest samenloop, r.o. 2.8).
[3] HR 20 juni 2017, ECLI:NL:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115; HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831 en HR 3 juli 2018, ECLLI:NL:2018:1068.
[4] Artikel 57 Wetboek van Strafrecht. 
[5] HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, m.nt. O.J.D.M.L. Jansen (hetzelfde feit).