Poging doodslag op een twaalfjarig meisje

Door Shannen Jongmans

Een korte analyse van de uitspraak ECLI:NL:HR:2018:1007

Deze uitspraak van de Hoge Raad (hierna: HR) gaat over 1. poging tot doodslag van een twaalfjarig meisje (voorwaardelijk opzet) en 2. vrijwillige terugtred en ambtshalve cassatie.

De stiefmoeder heeft haar stiefdochter van twaalf jaar de nacht laten doorbrengen in een onverwarmde kamer, zonder enig beddengoed, met nauwelijks kleren aan, terwijl het buiten vroor. Het meisje verkeerde al in zeer slechte conditie door stelselmatige verwaarlozing. Ze raakte onderkoeld, raakte in comateuze toestand en kreeg een hartstilstand. De volgende ochtend heeft de stiefmoeder 112 gebeld en heeft het meisje op tijd medische hulp kunnen krijgen.

Volgens het Hof kunnen ‘’de gedragingen van de verdachte, waaronder begrepen het nalaten zich in die nacht te vergewissen van het welzijn van het kind, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg op de koop toe heeft genomen en daarmee bewust heeft aanvaard.’’ ’s Hofs oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Voorwaardelijk opzet als ondergrens van opzet:
In hoofdlijn is de gangbare formulering van voorwaardelijk opzet geïntroduceerd in het Ciceroarrest uit 1954. Werd als volgt geformuleerd: ‘Door echter welbewust een risico te nemen kan worden vastgesteld, aldus de HR, dat men ‘zich willens en wetens blootstelt aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans’’.[1]
Bij voorwaardelijk opzet in de hedendaagse formulering gaat het steeds om het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans. Dit is geformuleerd in de uitspraak HIV-I uit 2003.[2] ‘’Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden.’’

‘’De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.’’
‘’Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.’’[3]
De stiefmoeder is op grond van artikel 45 jo. 287 Wetboek van Strafrecht veroordeeld tot poging tot doodslag.

[1] De Hullu, p. 237.
[2] De Hullu, p. 238.
[3] HR 25 maart 2003, NJ 2003/552. (HIV-I).