Per ongeluk express

Wekelijks wordt over de voorgeschreven literatuur van het vak straf(proces)recht II in het tweede semester geblogd. Deze keer is ‘voorwaardelijk opzet’ aan de beurt.

Door: Anneloes Boeijen

In de Romeinse tijd kon iemand alleen strafrechtelijk veroordeeld worden voor iets wat hij opzettelijk had gedaan. Slechts expres gepleegde delicten waren strafbaar, onbedoelde wederrechtelijke gevolgen niet.1 Dit is wat wordt verstaan onder ‘boos opzet’. In de wet staat dit in de delictsomschrijving omschreven als ‘opzettelijk wederrechtelijk’, zodat het opzet ook op de wederrechtelijkheid moet zien. Tegenwoordig is niet alleen het opzettelijk overtreden van de wet verboden, maar ook indien de dader had moeten beseffen dat zijn handelingen tot een overtreding van de wet zouden leiden.2 Dit zogenaamde kleurloze opzet is beperkt tot de bestanddelen van de delictsomschrijving en valt in de wet te lezen als ‘opzettelijk en wederrechtelijk’.3 Daarnaast worden de termen ‘oogmerk’ en ‘wetende dat’ ook gebruikt om opzet mee aan te duiden. Ook zit de opzet soms verborgen in een werkwoord, zoals ‘dwingen’, ‘vervalsen’ of ‘mishandelen’, en wordt de opzeteis verondersteld. 

Vier gradaties

Met opzet handelen betekent in beginsel willens en wetens handelen. Het willen ziet op de intentie waarmee wederrechtelijk wordt gehandeld. Het weten ziet op de kennis van de dader op het moment van handelen. Niet in alle gevallen zijn beide zuiver aanwezig, hierin bestaan verschillende gradaties.4

Ten eerste vol opzet, wat inhoudt dat de dader zowel de daden als gevolgen heeft gewild. Ten tweede kan er sprake zijn van opzet als noodzakelijkheidsbewustzijn. Hierbij zijn de gevolgen niet beoogd, maar zijn deze een noodzakelijk uitvloeisel van het handelen. De dader wist dat de gevolgen zouden intreden, maar zijn opzet (zijn wil) was gericht op een ander delict. Het waarschijnlijkheidsbewustzijn lijkt hier sterk op, alleen is het hierbij aannemelijk dat de gevolgen intreden. Ten slotte vormt het mogelijkheidsbewustzijn, ook wel voorwaardelijk opzet, de ondergrens van opzet.5 

Voorwaardelijk opzet

Voorwaardelijk opzet is voor het eerst door de Hoge Raad erkend in het Cicero-arrest en geformuleerd als het willens en wetens blootstellen aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans.6 Dit valt uiteen in drie elementen: (a) de aanmerkelijke kans, (b) het bewustzijn van die kans, en (c) het aanvaarden van die kans.

  1. In HIV-I heeft de Hoge Raad geoordeeld dat of de kans aanmerkelijk is, afhankelijk is van ‘de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.’7 Niet gekeken moet worden naar de ernst en aard van het gevolg, maar of de kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarmee wordt bedoeld de in de gegeven omstandigheden reëele, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.8 Dat iemand weet dat er een kans is dat het gevolg intreedt, wil niet zeggen dat hij die ook bewust heeft aanvaard. Zoals Buruma schrijft in de noot ‘zal tenminste bezien moeten worden of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg wel in het leven roept.’ 
  2. De verdachte moet zich bewust zijn van de aanmerkelijke kans (weten). Of sprake is van bewustzijn zal uit verklaringen van de verdachte of getuigen moeten worden opgemaakt en kan afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Bij feiten van algemene bekendheid wordt verondersteld dat het bewustzijn aanwezig was. Is de onderzoeksplicht verzaakt, dan is hiermee het bewustzijn gegeven.9 Ook wordt van bepaalde beroepsbeoefenaars of professionals extra bewustzijn geëist, de zogenaamde Garantenstellung.10
  3. De verdachte moet de kans hebben aanvaard (willen). Hierbij moet gekeken worden naar de houding van de verdachte, alsmede verklaringen en gedragingen.11 Contra-indicaties kunnen juist tot de conclusie leiden dat de aanmerkelijke kans niet is aanvaard, doordat de verdachte door zijn gedrag bijvoorbeeld zelf ook levensgevaar heeft gelopen.12

Bij voorwaardelijke opzet gaat het er dus om dat de verdachte ‘per ongeluk expres’ een strafbaar feit heeft gepleegd. Hem kan wel ernstig wederrechtelijk handelen worden verweten, maar de gevolgen waren niet direct beoogd. Toch was de kans dat het mis ging zo aanmerkelijk te achten dat de opzet gelegen is in het bewust aanvaarden van die kans.


[1] N. Keijzer, ‘Dolus versus culpa’, Gehoord de procureur-generaal 2016/12.
[2] HR 14 maart 1950, ECLI:NL:HR:1950:65, NJ 1952/656.
[3] J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Kluwer 2009, p. 216. 
[4] A.J. Machielse, Handboek Strafzaken, Deventer: Kluwer 2018 (online in Kluwer Navigator). 
[5] R. ter Haar & G.H. Meijer, Elementeer Materieel Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018.
[6] HR 9 november 1954, ECLI:NL:HR:1954:1, NJ 1955/55.
[7] HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, m.nt. Y. Buruma, NJ 2003/552.
[8] HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, NJ 2019/103.
[9] HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7911, NJ 2007/645.
[10] HR 22 maart 2016, ECLI:NL:PHR:2016:129.
[11] HR 10 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6631, NJ 2009/111.
[12] HR 15 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0139, NJ 1997/199.