Infectie van het strafrecht met het coronavirus

Door: Maartje Ribberink

Het coronavirus raakt ons allemaal. De uitbraak heeft niet alleen gevolgen voor de zorg en de economie, maar ook voor het (straf)recht. Ik illustreer dit met een voorbeeld uit de praktijk.

Vorige week woensdag werd een 23-jarige man door twee politieagenten staande gehouden wegens gevaarlijk rijgedrag. Terwijl de agenten hem vasthielden hoestte hij beide in het gezicht. ‘Lekker jongens, ik heb het coronavirus. Jullie nu ook! Dat is jullie werk. Nu heb je stress. Ik heb het sowieso, ik ben ervoor getest. Ik heb ervoor gekozen om naar buiten te gaan. Dus die handschoenen gaan jullie niet helpen hoor.’ De man is vervolgens aangehouden en door een politiearts onderzocht. Hij vertoonde geen corona-verschijnselen. Ter zitting erkende de man dat hij niet was getest en dat het allemaal grootspraak was.[1]

Dergelijke praktijken roepen al snel tal van strafrechtelijke vragen op. Stel nu dat deze man wél besmet was met het virus. Kan men dan bijvoorbeeld spreken van het opzettelijk mishandelen van een ander, als die ander door nalatigheid van de besmette persoon ook besmet raakt? En waar moet vervolgens de grens getrokken worden? Kun je de causaliteit wel vaststellen? Inmiddels is immers bekend dat een aandeel van de besmette personen geen tot milde klachten heeft. In hoeverre moet zo’n persoon bestraft worden als hij ondanks dat hij lichte verhoging heeft, zich toch in het openbaar begeeft en onbedoeld anderen besmet?

De vraag is of besmetting met een virus gelijkgesteld kan worden met mishandeling. De wetgever heeft bepaald dat de opzettelijke benadeling van de gezondheid gelijk wordt gesteld met mishandeling.[2] Ook de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat onder mishandeling onder omstandigheden ook moet worden verstaan het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam.[3] Het is evident dat het coronavirus onder deze rechtspraak valt.

Vast staat dat hij die de indammingsmaatregelen aan zijn laars lapt, de aanmerkelijke kans dat een ander ernstig ziek wordt of overlijdt bewust aanvaardt. Hiermee is aan het vereiste van voorwaardelijk opzet voldaan, waardoor strafrechtelijke vervolging wegens mishandeling of zelfs dood door schuld op de loer ligt. In de rechtspraak kennen we voorbeelden van dergelijke zaken waarbij besmetting plaatsvond met hiv of met de Q-koorts.

Wat het antwoord moet luiden op de genoemde, en nog tal van andere strafrechtelijke vragen, zal zich in de nabije toekomst gaan uitwijzen. De man uit het voorbeeld heeft in ieder geval 10 weken cel waarvan 2 voorwaardelijk opgelegd gekregen door de politierechter voor bedreiging met de dood of zware mishandeling, belemmering van zijn aanhouding en het weigeren van een bloedtest. Een behoorlijk forse straf voor wat een verbale bedreiging met zware mishandeling lijkt te zijn, zo stelt advocaat Tjalling van der Goot.[4] De rechterlijke macht wil schijnbaar streng de hand leggen aan dit soort praktijken.

[1] https://www.om.nl/actueel/nieuws/2020/03/20/hoesten-en-dreigen-met-corona-10-weken-cel.

[2] Artikel 300 lid 4 Wetboek van Strafrecht.

[3] HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677.

[4] https://www.lc.nl/friesland/Advocaat-Van-der-Goot-grenzen-strafrecht-in-tijden-van-corona-niet-altijd-duidelijk-25485864.html?harvest_referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.nl%2F.