Europees Openbaar Ministerie

Door Kayleigh Jansen

In 2020 is het zo ver: er komt een Europees Openbaar Ministerie (hierna: EOM). Al in 2013 kwam de Europese Commissie met een voorstel voor een Verordening tot instelling van het EOM.[1] De grondslag voor het creëren van zo’n EOM is neergelegd in art. 86 VWEU. In beginsel zou het EOM bevoegd zijn om verdachten van fraude te vervolgen.

Vanuit de Europese lidstaten kwam echter veel kritiek op het voorstel. Ook Nederland stond er niet achter.[2] Een argument tegen het EOM was onder andere dat de manier van werken van het EOM in strijd zou zijn met het Nederlandse opportuniteitsbeginsel. In de preambule van de voorgestelde Verordening werd namelijk een ‘beginsel van verplichte vervolging’ geïntroduceerd. Dit hield in dat vervolgd moet worden als dit kan. Dit gaat tegen het Nederlandse opportuniteitsbeginsel in, waarbij de officier van justitie zelf kan beslissen of een strafbaar feit vervolgd wordt of niet. Naast strijd met het opportuniteitsbeginsel stelde de Nederlandse overheid dat Nederland zijn gehele bevoegdheid om fraude aan te pakken zou verliezen, de Europese Commissie wilde namelijk een exclusieve bevoegdheid voor het EOM op dit terrein.

Omdat vele Europese landen het niet eens bleken te zijn met het voorstel, besloot de Europese Commissie hier en daar wat aan te passen in de Verordening. Na vele onderhandelingen is de Europese Commissie op 12 oktober 2017 tot een nieuwe Verordening gekomen.[3] In deze nieuwe Verordening van 2017 is het Europese karakter enorm afgezwakt. Ter vervanging van de exclusieve bevoegdheid van het EOM is in art. 27 van de Verordening een evocatierecht opgenomen. Dit houdt in dat het EOM niet meer de exclusieve bevoegdheid heeft om strafbare feiten op het gebied van fraude te vervolgen. Ook houdt het in dat wanneer het EOM een zaak zelf niet gaat vervolgen, de lidstaat bevoegd is om dit wel te doen. Hiernaast is de samenstelling van het EOM aangepast. Waar het eerst de bedoeling was om enkel Europese ambtenaren deel uit te laten maken van het EOM, wordt er nu per lidstaat een aanklager aangewezen. Deze aanklager heeft twee petten op: een met EU-belang en een met landsbelang. Samen met een Europese ambtenaar zullen deze aanklagers uiteindelijk het beleid van het EOM vaststellen, en zullen zij bepalen welke zaken vervolgd moeten worden.

Bovenstaande aanpassingen hebben er toe geleid dat de Nederlandse overheid akkoord is gegaan met de Verordening tot instelling van het EOM.[4]

[1] Voorstel voor een Verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie.

[2] E. Verschuren, ‘Nederland doet toch niet mee aan Europees OM’, de Volkskrant 2016.

[3] Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”).

[4] C. van der Veen, ‘Nederland wordt lid van Europees Openbaar Ministerie’, NRC 2018.