Wat prevaleert: de wilsbekwame doodswens of de wilsonbekwame levenswens?

Door: Maartje Ribberink

De in de titel gestelde vraag vormde de aanleiding van de cassatieprocedure in het belang der wet die het OM op 26 september 2019 heeft gestart inzake de spraakmakende zaak Catharina A.[1] Dit is de naam van de arts die een bewustzijnsverlagende vloeistof in de koffie had gedaan van een zwaar dementerende patiënte, bij wie zij vervolgens een dodelijke injectiespuit toediende. Dit heeft zij gedaan naar aanleiding van een schriftelijk geuite doodswens van de patiënt, ondertekend toen zij nog wilsbekwaam was. Waar vele van haar beroepsgenoten en het OM over vielen, was ten eerste dat de arts de euthanasie heimelijk heeft uitgevoerd, en ten tweede het feit dat de uitlatingen van de patiënt niet consistent waren. Zij heeft later – toen ze al dementerend was – namelijk ook uitlatingen gedaan die als levenswensen kunnen worden opgevat.[2]

De rechtbank Den Haag heeft Catharina A. op 11 september 2019 van alle rechtsvervolging ontslagen. De rechtbank vond dat de arts zich had gehouden aan alle zorgvuldigheidseisen van de Wet toezicht levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: ‘WTL’). Bovendien had zij de euthanasiewens niet nader te hoeven verifiëren, nu de patiënt in zwaar demente en volledig wilsonbekwame staat verkeerde.[3]

Het OM is het niet met dit oordeel eens. Haar argument is (kort samengevat) dat om iemand door middel van een euthanasieverzoek afstand te laten doen van zijn recht op leven, vereist is dat die persoon wilsbekwaam is. Om een beroep op leven te mogen doen, is daarentegen niet vereist dat iemand wilsbekwaam is. Dat recht komt ieder mens, in welke mentale toestand dan ook, in dezelfde omvang toe. Daarom moet bij wisselende uitlatingen over een doods- of levenswens meer gewicht toegekend worden aan de (hoe dubbelzinnig dan ook) kenbaar gemaakte levenswens.[4] Volgens het OM is dus niet aan de zorgvuldigheidseisen van de WTL voldaan.

Hoe moet nu met deze problematiek worden omgesprongen? Volgens de wetsgeschiedenis is de juridische status van de schriftelijke wilsverklaring dat de arts deze verklaring in beginsel kan beschouwen als overeenstemmend met de wil van de patiënt. Uiteraard kunnen er gegronde redenen zijn om aan deze doodswens geen gevolg te geven. Denk hierbij aan het voortschrijden van de medisch-technische stand van de wetenschap omtrent de ziekte van de patiënt. Het is echter aan de arts om deze afweging te maken; de schriftelijke verklaring mag als leidend worden beschouwd.[5]

Eenstemmigheid over dit zwaarbeladen onderwerp is er nog niet. Het is duidelijk dat het OM de lijn van de wetsgeschiedenis niet volgt. Wellicht zal er meer duidelijkheid volgen als de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in deze zaak. Een omstreden onderwerp zal het zeker blijven.

[1] https://www.om.nl/@106753/hoge-raad/.

[2] M. de Bontridder, ‘Wat gaat voor: mijn wilsbekwame ik of mijn demente ik?’, NJB 2019/2267.

[3] ECLI:NL:RBDHA:2019:9506.

[4] Requisitoir § 5.1.3.1.2 (http://www.om.nl/@106521/arts-euthanasiezaak/).

[5] Kamerstukken II 1998/99, 26691, 3, p. 11.