Strijd tegen de tabaksindustrie

Door Simone de Haan

Enige tijd geleden plaatsen wij ook al een blog over de ‘strijd tegen de tabaksindustrie’ onder leiding van strafrechtadvocaat Bénédicte Ficq. Zij heeft namelijk aangifte gedaan tegen de tabaksindustrie ter zake van poging moord c.q. doodslag, poging zware mishandeling met voorbedachte rade, poging opzettelijke benadeling van de gezondheid met voorbedachte rade, valsheid in geschrifte en/of het in de handel brengen van tabaksproducten die niet voldoen aan de wettelijke eisen. Het Openbaar Ministerie besloot – op grond van het opportuniteitsbeginsel – op haar beurt af te zien van vervolging.
Namens een groot aantal belanghebbenden stelde mr. Ficq beklag als bedoeld in artikel 12 Sv in. Vorige week donderdag heeft het gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in deze procedure. Het hof heeft slechts een aantal klagers ontvankelijk verklaard in het beklag. Het hof geeft geen bevel tot strafrechtelijke vervolging van tabaksproducenten omdat de sigaretten van de tabaksproducenten gemaakt en getest worden volgens stringente Nederlandse en Europese wet- en regelgeving. “Zolang de tabaksproducenten zich aan deze Europese en nationaalrechtelijk vastgestelde regels houden, mogen de lidstaten de handel in sigaretten volgens diezelfde Europese regels niet verbieden. Over ingrijpende maatregelen jegens tabaksproducenten kan alleen door de (Europese) regelgever worden beslist.”[1]

Deze uitspraak is gelet op de trias politica niet geheel onverwachts. De rechter dient immers niet op de stoel van de wetgever te gaan zitten. Wél opvallend is de niet-ontvankelijkheid verklaring van een groot aantal klagers.
Terwijl aangifte kan worden gedaan door een ieder die kennis draagt van een strafbaar feit, is de mogelijkheid tot het doen van beklag volgens de tekst van de wet beperkt tot ‘rechtstreeks belanghebbenden’. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan slechts degene die door het achterwege blijven van vervolging getroffen is in een belang dat hem bepaaldelijk aangaat, worden aangemerkt als belanghebbende. Daarbij dient sprake te zijn van een objectief bepaalbaar, persoonlijk of kenmerkend belang. Bovendien moet worden beoordeeld of de overtreden strafbepaling beoogt dit specifieke belang van de klager te beschermen.[2]

De mogelijkheid om beklag in te dienen is ingeperkt om tweeërlei redenen. Ten eerste werd bij de invoering van 12 Sv gevreesd voor een te grote belasting van het gerechtshof. De benodigde uitbreiding zou te kostbaar zijn. Daarnaast schept het doen van beklag voor diegene wiens vervolging wordt verlangd grote onzekerheid. De termijn van drie maanden waarbinnen beklag moet worden gedaan is namelijk niet van toepassing indien nooit voorlopige hechtenis is gevorderd of een gerechtelijk vooronderzoek is gestart, en dus ook geen ‘kennisgeving van niet-verdere vervolging’ is betekend.[3] In deze gevallen zou de persoon wiens vervolging wordt verlangd dus lange tijd in onzekerheid kunnen leven. Alleen het belang van de beperkte groep ‘rechtstreeks belanghebbenden’ mag dan zwaarder wegen dan de zekerheid waarop de verdachte recht heeft.

Er staat geen normaal rechtsmiddel tegen de uitspraak van het hof open.[5] Wel staat het de klagers vrij opnieuw beklag te doen bij het hof of om cassatie in het belang der wet in te stellen.[6]
 

[1] GDH 6 december 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3334.

[2] HR 7 maart 1972, ECLI:NL:HR:1972:AB4014, NJ 1973, 35.

[3] Zie artikel 12l Sv. De beklagtermijn op grond van 12k Sv is alleen van toepassing bij beklag tegen het uitvaardigen van een strafbeschikking.

[4] Van der Leij, in: Het Wetboek van Strafvordering, art. 12 Sv, aant. 10.

[5] Zie artikel 445 Sv.

[6] Zie artikel 78, eerste lid Wet RO.