Het strafrechtelijk vervolgen van de sekskoper: aanpak voor mensenhandel of symboolwetgeving?
In artikel 273g Sr wordt een klant van een prostituee strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden wanneer de klant weet, of ernstige redenen heeft om te vermoeden, dat de prostituee waarmee seksuele handelingen worden verricht hiertoe gedwongen wordt. Er heerst onenigheid over de effectiviteit van dit artikel. Is het effectief in het bestrijden van de mensenhandel binnen de prostitutie of is het louter symboolwetgeving?
Artikel 273g Sr stelt dat een persoon strafbaar is wanneer hij seksuele handelingen verricht met een prostituee en weet, of ernstige redenen heeft om te vermoeden, dat zij daartoe wordt gedwongen. Het artikel beoogt de vraag te adresseren in hoeverre klanten medeplichtig zijn aan het in stand houden van mensenhandel en gedwongen prostitutie. Er blijkt echter dat de klant slechts een geringe rol speelt in het in stand houden van mensenhandel, waardoor van de klant eigenlijk een bovengemiddelde zorgplicht wordt verwacht. [3] Voor de strafbaarstelling is niet alleen daadwerkelijke wetenschap van belang, maar ook een vorm van grove nalatigheid. Wanneer de koper signalen negeert die hem hadden moeten waarschuwen voor dwang, kan hij aansprakelijk worden gesteld. Deze signalen kunnen bijvoorbeeld blauwe plekken of uitingen van angst zijn [1].
Er zijn twee grote knelpunten wat betreft de effectiviteit van toepassing van artikel 273g Sr. Ten eerste de bewijslast: voor strafbaarstelling is opzet vereist. Opzet in deze situatie blijkt echter in de praktijk lastig om te bewijzen. De verkregen verklaringen van slachtoffers zijn soms onvoldoende of niet aanwezig, omdat zij onder druk staan of hun situatie niet willen onthullen. Bovendien is het voor opsporingsdiensten moeilijk om klanten direct te koppelen aan dwang, tenzij er concrete en tastbare aanwijzingen zijn, zoals verklaringen van getuigen of opgenomen communicatie. In het geval van een heterdaad situatie is het echter wel mogelijk, als overduidelijk blijkt dat er sprake is van mensenhandel [1].
Een ander knelpunt betreft de bewustwording bij klanten. Veel sekskopers zijn zich niet expliciet bewust van de mogelijkheid dat zij met een gedwongen sekswerker te maken hebben. Signalen van dwang, zoals fysieke verwondingen, angstig gedrag of controle door derden, worden genegeerd of als normaal beschouwd. Echter houdt dit knelpunt geen stand, want een normaal denkend mens zou deze signalen opmerken en als niet-normaal kwalificeren, zodat voorwaardelijk opzet makkelijker aan te nemen is [2].
Er wordt door critici veelal gesteld dat artikel 273g Sr een symbolische functie heeft. Dit is in eerste instantie ook zo, het is namelijk vooral een signaal vanuit de overheid dat gedwongen prostitutie niet wordt getolereerd. Maar soms kan symboolwetgeving toch nuttig zijn [2]. In het geval van artikel 273g Sr wordt er een basis gelegd voor een grotere aanpak in de toekomst. Hiervoor is wel vereist dat er vanuit de opsporingsdiensten meer aandacht uit gaat naar dergelijke delicten en dat het vergaren van bewijs makkelijker zal worden. Zodra aan deze vereisten zal zijn voldaan is een afschrikkende functie van het artikel ook aannemelijker. Op dit moment suggereert onderzoek namelijk nog dat sekskopers vaak handelen zonder daadwerkelijke afwegingen te maken. Wanneer er voorlichtingen over deze kwestie worden gegeven en er meer maatschappelijke aandacht naar dit probleem uit gaat, zal de bewustwording langzamerhand ook groeien [2][3].
Concluderend is artikel 273g Sr dus symboolwetgeving. Dit komt doordat er sprake is van bewijsproblematiek en een probleem met de bewustwording van de sekskoper. Echter juist doordat dit artikel is ingevoerd zal er meer aandacht voor het probleem zijn binnen de samenleving, waardoor deze knelpunten in de toekomst kunnen verkleinen of misschien zelfs kunnen verdwijnen.
—
[1]Haagmans 2021.
[2]Van der Meij, in: T&C Strafrecht, commentaar op art. 273g Sr.
[3]Cleiren & Dorst, NJB 2017/1513.