Ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid

Wekelijks wordt over de voorgeschreven literatuur van het vak straf(proces)recht II in het tweede semester geblogd. Deze keer is ‘Ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid’ aan de beurt.

Door: Mathilda Ariëns

Ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid is een rechtvaardigingsgrond die is ontstaan in de jurisprudentie.[1] Een rechtvaardigingsgrond is een omstandigheid waardoor een verdachte toch niet strafbaar is, terwijl hij wel een strafbaar feit heeft gepleegd. Rechtvaardigingsgronden zijn ook: overmacht in een noodtoestand, het opvolgen van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel, een strafbare gedraging die een wettelijke grondslag heeft en noodweer. Waar de voorgenoemde rechtvaardigingsgronden tot de verbeelding spreken, is dat bij de technische term ‘ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid’ minder het geval. Een voorbeeld maakt het duidelijker. 

Medicinale cannabis

In de woning van een man uit Amsterdam worden 39 hennepplanten aangetroffen. Hij teelt zijn eigen hennep, omdat hij deze gebruikt voor zijn gezondheid. De man heeft op 23-jarige leeftijd een ernstig ongeluk gehad en sindsdien chronische pijn aan zijn rug. Vanwege zijn biologische leefstijl kweekt hij zelf zijn medicinale cannabis. De medicinale cannabis in Nederland wordt bewerkt met gammastralingen en in de hennep van de coffeeshop zitten bestrijdingsmiddelen. Deze, volgens de verdachte verontreinigde cannabis, past niet in zijn gezonde en volledig biologische leefstijl waardoor hij zich gedwongen voelt om zelf cannabis te kweken.

De verdachte werd dus vervolgd voor de in artikel 3 van de Opiumwet strafbaar gestelde gedraging: aanwezig hebben van een verboden middel als bedoeld op Lijst II. De advocaat van de verdachte voerde aan dat een ontslag van alle rechtsvervolging diende te volgen. Enerzijds werd een beroep gedaan op overmacht en anderzijds op ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.[2] 

Vereisten

Van een strafbaar feit is pas sprake als wordt voldaan aan vier cumulatieve vereisten. Het moet gaan om een:

  • menselijke gedraging;
  • die voldoet aan de delictsomschrijving; en deze moet
  • wederrechtelijk; en 
  • verwijtbaar zijn.

Wederrechtelijkheid heeft twee verschijningsvormen. Er bestaat formele en materiële wederrechtelijkheid. In de literatuur wordt formele wederrechtelijkheid omschreven als het vervullen van de delictsomschrijving. Het wordt ook wel ‘wederwettelijkheid’ ofwel ‘in strijd met de wet’ genoemd. Met materiële wederrechtelijkheid wordt bedoeld dat het algemeen aanvaard wordt dat een bepaalde gedraging strafbaar is of wel in strijd is met het recht.[3] Als die algemene aanvaarding ontbreekt, kan een beroep worden gedaan op de rechtvaardigingsgrond ‘ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid’. Een gedraging kan dus formeel wederrechtelijk zijn, maar materieel toch niet. Hét voorbeeld van een geslaagd beroep op deze rechtvaardigingsgrond deed zich voor in het (Huizense) Veearts arrest.[4]

HR Veearts

Met een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid wordt eigenlijk gezegd dat door de gedraging (en dus het overtreden van de wet) de belangen van die wet beter worden gediend, dan wanneer de wet wordt nageleefd. Dat kan zijn omdat de strafbare bepaling is verouderd of omdat niet aan alle situaties is gedacht bij het maken van de strafbare bepaling.

In het arrest Veearts was het volgende aan de hand. In die tijd waarde er een besmettelijke koeienziekte (mond-en-klauwzeer) rond. Het was bij wet verboden om gezonde koeien bij deze zieke koeien te plaatsen, zodat verspreiding van de ziekte werd tegengegaan. De veearts deed plaatste de gezonde koeien wel bij de zieke koeien, echter met een goede reden: hij wilde de koeien laten besmetten zodat zij antistoffen zouden opbouwen. Dit zou hetzelfde effect opleveren als vaccinatie en op die manier zouden minder koeien ziek worden en zou de ziekte zich minder verspreiden. De veearts verrichtte een gedraging die in strijd was met de wet, maar deed dit zonder de beschermde belangen van de wet te schenden. Hij handelde juist in overeenstemming met die belangen en dus niet in strijd met het recht.  

De Hoge Raad oordeelde uiteindelijk dat de materiële wederrechtelijkheid ontbrak en verwees de zaak terug naar het gerechtshof waarna de veearts werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Geslaagd beroep op ontbreken materiële wederrechtelijkheid

Het lastige bij wederrechtelijkheid is dat het soms een bestanddeel van een strafbaar feit is en soms een element. Als het een bestanddeel is, wordt wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving genoemd. Een voorbeeld van wederrechtelijkheid als bestanddeel is te vinden in delictsomschrijving van vernieling: ‘Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft […]”[5]. 

Als wederrechtelijkheid geen bestanddeel is, is het een element. Daarnaast volgt bij de delictsomschrijving van mishandeling de wederrechtelijkheid al uit het woord mishandeling zelf.[6] Je kunt immers iemand niet per ongeluk mishandelen. 

De uitkomst van een geslaagd beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid kan dus twee gevolgen hebben. Als de wederrechtelijkheid, zoals bij vernieling, is opgenomen als bestanddeel en deze niet kan worden bewezen dan volgt er vrijspraak. Ook bij de ingebakken wederrechtelijkheid in mishandeling, moet een vrijspraak volgen. Is wederrechtelijk echter een element en kan dit niet worden bewezen dan volgt er ontslag van alle rechtsvervolging. De delictsomschrijving wordt namelijk wel vervuld, maar de materiële wederrechtelijkheid wordt dan weggenomen door de rechtvaardigingsgrond. 

Conclusie

In tegenstelling tot de Huizense veearts liep het voor onze man uit Amsterdam en zijn plantjes minder goed af. Het hof verwierp het beroep op de rechtvaardigingsgronden overmacht en het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Er was te weinig gemotiveerd waarom het hier ging om een noodtoestand. Zo had de man maar enkele pijnbestrijdingsmogelijkheden uitgeprobeerd en niet bijvoorbeeld ook medicatie, fysiotherapie of zenuw- of ruggenmergstimulatie. De verdachte zat dus niet in een noodsituatie. Er zijn genoeg alternatieven voorhanden, maar verdachte heeft er bewust voor gekozen deze niet te gebruiken. Ook zouden de werkzame stoffen in de zelfgekweekte ‘biologische’ cannabis en de door de Staat gekweekte cannabis hetzelfde zijn.[7] 

Mocht hij aan zijn biologische leef- en kweekstijl vast blijven houden, dan zal zijn toekomstige advocaat creatievere oplossing moeten bedenken om onder de strafbaarheid uit te komen.


[1] HR 20 februari 1933, ECLI:NL:HR:1933:229.
[2] Gerechtshof Amsterdam 6 november 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3015.
[3] R. ter Haar & G. Meijer, Elementair materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 2.
[4] HR 20 februari 1933, ECLI:NL:HR:1933:229.
[5] Artikel 350 Wetboek van Strafrecht.
[6] Artikel 300 Wetboek van Strafrecht.
[7] Gerechtshof Amsterdam 6 november 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3015.