Onherstelbare vormverzuimen
Door: Berinay Aydin
Wekelijks wordt over de voorgeschreven literatuur van het vak strafprocesrecht I in het eerste semester geblogd. Deze keer zijn de ‘onherstelbare vormverzuimen’ aan de beurt.
Politie en justitie moeten zich, bij het opsporen en vervolgen van strafbare feiten, houden aan de normen als neergelegd in het Wetboek van Strafvordering.[1] Voor de gevallen waarin deze normen worden overschreden, heeft de wetgever de mogelijkheid van artikel 359a WvSv ingevoerd. Voor de toepassing van dit artikel en de hierin omschreven rechtsgevolgen, moeten er wel voldaan worden aan een aantal drempelvoorwaarden.
Artikel 359a Wetboek van Strafvordering:
Lid 1. De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat:
a. de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd;
b. de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit;
c. het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.Lid 2. Bij de toepassing van het eerste lid, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Lid 3. Het vonnis bevat de beslissingen vermeld in het eerste lid. Deze zijn met redenen omkleed.
Vereisten
Uit de tekst van artikel 359a WvSv blijkt dat de bepaling alleen toepassing kan vinden in geval van een vormverzuim. Met dit begrip wordt bedoeld: het niet naleven van strafprocesrechtelijke geschreven en ongeschreven vormvoorschriften.[2] Bovendien moet het vormverzuim zijn begaan tijdens het voorbereidend onderzoek. Dit begrip is verder door de Hoge Raad uitgelegd als: ‘het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem ten laste gelegde feit waarover de rechter die in art. 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen’.[3] Met andere woorden: er moet een rechtstreeks verband zijn tussen het vormverzuim en de aan de verdachte ten laste gelegde feit. Stel, een verdachte wordt in diens auto aan de kant gezet en wordt onrechtmatig doorzocht op basis van verdenking van overtreding van de Opiumwet, maar verdachte komt uiteindelijk voor de rechter voor rijden onder invloed. De verdachte kan zich dan niet op de norm van artikel 359a WvSv beroepen, want er is geen rechtstreeks verband tussen het vormverzuim en de aan de verdachte ten laste gelegde feit.
Tot slot volgt uit de wettekst dat artikel 359a Sv uitsluitend betrekking heeft op onherstelbare vormverzuimen. Ingeval het vormverzuim is hersteld of alsnog kan worden hersteld, is dit artikel dus niet van toepassing.[4]
Factoren
Is er volgens de rechter echter wél sprake van een onherstelbaar vormverzuim, dan beoordeelt de rechter of hier consequenties aan verbonden moeten worden. Hierbij zal de rechter rekening houden met de factoren genoemd in het tweede lid van artikel 359a WvSv, te weten: het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling van de ernst van het verzuim zijn de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan van belang. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. Bij de beoordeling van het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt, is onder andere van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk “in zijn verdediging”, is geschaad.[5] Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de verdachte onder druk een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Volgens de Hoge Raad zijn deze voornoemde factoren echter geen limitatieve factoren. De vraag of en, zo ja, welk rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, dient beoordeeld te worden op grond van een “weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval”.[6] De rechter kan hierbij ook de ernst van het strafbare feit en de consequenties voor de berechting daarvan meenemen in zijn oordeel.[7] Hiertoe is de rechters soms uitdrukkelijk verplicht.[8]
Indien de rechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en hij heeft geconstateerd dat dit verzuim niet zonder consequenties kan blijven, kan hij hier drie rechtsgevolgen aan verbinden: strafvermindering, bewijsuitsluiting of de niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging.
Strafvermindering
Strafvermindering wordt alleen toegepast indien er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden. Ten eerste moet de verdachte daadwerkelijk nadeel hebben ondervonden. Dit nadeel moet direct zijn veroorzaakt door het verzuim en dit nadeel is geschikt voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Tot slot moet strafvermindering gerechtvaardigd zijn in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het vormverzuim.
Bewijsuitsluiting
Hiervoor geldt allereerst de voorwaarde dat het bewijsmateriaal door het verzuim moet zijn verkregen.[9] De Hoge Raad heeft dit concept verder ingevuld in haar arrest Onbevoegde hulpofficier. Volgens de Hoge Raad kan bewijsuitsluiting noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM. Daarnaast is onder strikte voorwaarden bewijsuitsluiting mogelijk in geval van schending van andere strafvorderlijke voorschriften of beginselen. Ten slotte kan bewijsuitsluiting worden toegepast in geval van een structureel vormverzuim, maar dit alleen in zeer uitzonderlijke gevallen.[10] Deze categorie komt in de praktijk echter nauwelijks voor.
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
Dit is het meest verstrekkende rechtsgevolg wat aan een vormverzuim ex artikel 359a WvSv kan worden verbonden. Daarom kan dit rechtsgevolg ook alleen in uitzonderlijke gevallen. Voldaan moet dan zijn aan het ‘Zwolsmancriterium’: ‘de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren moeten een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan’.[11] Dit wordt echter niet gauw aangenomen.
Vooruitblik
In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering en met het oog op het legaliteitsbeginsel, zijn er verschillende voorstellen gedaan voor een andere indeling van de wettelijke regeling op vormverzuimen. [12] Het zal blijken of en zo ja, hoe de wetgever het concept vormverzuim zal inrichten.
[1] M. Samadi, ‘Herstel of compensatie van vormverzuimen? De invloed van het dominante kader van artikel 6 EVRM voor artikel 359a Sv.’, in: P. van Berlo e.a. (red.), Over de grenzen van discipline. Interactions between and within criminal law and criminology, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2017, p. 167.
[2] Kamerstukken II 1993/94, 23 705, nr. 3, p. 25.
[3] HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2529, NJ 2016/481.
[4] HR 5 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:9, NJ 2016/153, m.nt. Vellinga-Schootstra.
[5] HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1092.
[6] HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376, m.nt. Buruma, rov. 3.6.2.
[7] HR 25 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9204, NJ 2002/625 m.nt. Schalken.
[8] HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376, m.nt. Buruma, rov. 3.6.2.
[9] HR 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9338, NJ 2013/413 m.nt. Borgers.
[10] HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308, m.nt. Keulen (Onbevoegde Hulpofficier).
[11] HR 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328, NJ 1996/249, m.nt. Schalken.[12] De contourennota, de conceptvoorstellen met bijbehorende toelichtingen en de adviezen van geconsulteerde instanties zijn te raadplegen via rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2017/11/13/documenten-modernisering-wetboek-van-strafvordering.