Het getuigenverhoor

Door: Anneloes van Boeijen

Wekelijks wordt over de voorgeschreven literatuur van het vak strafprocesrecht I in het eerste semester geblogd. Deze keer is ‘het getuigenverhoor’ aan de beurt.

Het oproepen van getuigen in een strafzaak is een veelgebruikt middel om ontlastend bewijs voor of belastend bewijs tegen de verdachte te vergaren. Het kan worden ingezet door de rechter-commissaris, de officier van justitie, de verdachte en de zittingsrechter. Wanneer de verdachte een getuige wil horen, moet hij dit bij de officier van justitie aangeven.[1] Deze, of de rechter, kan vervolgens besluiten getuigen op te roepen of dit te weigeren. 

Verdedigingsbelang en noodzakelijkheidsbelang 

Het oproepen van getuigen voor een getuigenverhoor wordt toegewezen wanneer is voldaan aan twee criteria[2]:

  1. Verdedigingsbelang 

De verdachte heeft het recht alle getuigen te horen die hij in het belang van zijn verdediging nodig acht. Hij moet per getuige goed (blijven) motiveren waarom het horen van belang is voor de uitkomst van zijn zaak. Een afwijzing van een verzoek om getuigen op te roepen is toegestaan indien het verdedigingsbelang van de verdachte daarmee niet wordt geraakt. De getuigenverklaring bevat geen relevante punten die van belang zijn voor de beslissing in de strafzaak.[3] Met een dergelijke afwijzing moet echter terughoudend worden omgegaan en de gronden moeten goed gemotiveerd worden.[4]

  1. Noodzaakcriterium 

De rechter moet noodzaak zien in het horen van getuigen wil hij een getuige ambtshalve oproepen. De rechter kan een verzoek ook weigeren indien hij voldoende overtuigd is van de overlegde bescheiden en stukken. Hij ziet de noodzaak van een verhoor kortom niet in.[5]

Ontbreken van de ondervragingsmogelijkheid 

Om de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring te toetsen heeft de verdachte ex art. 6 lid 3 sub d EVRM het recht om de getuige ter zitting te ondervragen.[6] De verdachte moet een adequate en effectieve mogelijkheid hebben om de getuige te ondervragen over diens verklaringen bij de politie. Deze mogelijkheid kan in het geding komen wanneer de getuige niet ter zitting verschijnt of wanneer hij wel verschijnt, maar de verdachte niet de gelegenheid heeft gekregen hem adequaat en effectief te ondervragen.[7] Het EHRM oordeelde in Schatschaschwili in welke situatie dit toch niet tot een schending van art. 6 EVRM leidt[8]: 

  1. Is er een gegronde reden voor het ontbreken van de ondervragingsmogelijkheid? 

Goede redenen kunnen zijn: het overlijden van de getuige, angst voor de verdachte, gezondheid of onbereikbaarheid.[9] Hierbij moeten de nationale autoriteiten voldoende inspanning hebben geleverd om de ondervragingsmogelijkheid te realiseren.[10] 

  1. Is de bewezenverklaring uitsluitend of in beslissende mate gebaseerd op de getuigenverklaring? 

Wanneer de ondervragingsmogelijkheid ontbreekt, mag de getuigenverklaring niet het doorslaggevende bewijs zijn voor de uitkomst van de zaak. Is het rechterlijke oordeel gebaseerd op ander steunbewijs of heeft de getuigenverklaring niet tot de bewezenverklaring, dan is er geen sprake van schending van een eerlijk proces.[11]

  1. Zijn er compenserende factoren voor het ontbreken van de ondervragingsmogelijkheid?

Voorbeelden van compenserende factoren zijn: het ondervragen van een andere getuige, de hoeveelheid steunbewijs, een deskundigenrapport of het ondervragen van de opsporingsambtenaar over de verklaring van de getuige. Het hangt per geval af hoeveel compensatie nodig is voor het nadeel dat de verdachte ondervindt van het ontbreken van de ondervragingsmogelijkheid.[12]

Indien er geen gegronde reden is voor het ontbreken van de ondervragingsmogelijkheid, de bewezenverklaring is uitsluitend of in beslissende mate gebaseerd op de getuigenverklaring én er zijn geen compenserende factoren, dan leidt dit tot een schending van art. 6 EVRM en mag de verklaring niet als bewijs gebruikt worden. 

[1] Art. 210 Sv; Art. 260 lid 1 Sv; Art. 263 Sv; Art. 287 Sv. 
[2] HR 01-07-2014, NJ 2014/441 (Overzichtsarrest oproepen getuigen).
[3] Art. 264 Sv; HR 01-07-2014, NJ 2014/441 (Overzichtsarrest oproepen getuigen).
[4] HR 4 juli 2014, ECLI:2017:1227.
[5] Art. 315 Sv. 
[6] EHRM 27 september 1990, 12489/86 (Windisch/Oostenrijk).
[7] C.P.J. Scheele, Handboek Strafzaken, Deventer 2018: Wolters Kluwer, punt. 26.5 (online).
[8] EHRM 15-12-2015, NJ 2017/294 (Schatschaschwili/Duitsland).
[9] B.E.P. Meyjer, annotatie bij EHRM 15-12-2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1215JUD000915410.
[10] 3 EHRM 19 februari 2013, 61800/08 (Gani/Spanje).
[11] G.N. Best, ‘Het criterium van voldoende steun als de Nederlandse pendant van de sole or decisive rule’, DD 2015/5.[12] B. de Wilde, Stille getuigen. Het recht belastende getuigen in strafzaken te ondervragen (artikel 6 lid 3 sub d EVRM), Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 533-545.