Hoe ver gaat de vrijheid van meningsuiting?

Door: Iris Verburg

Kwetsen is niet verboden

‘Een Koran ontdaan van alle haatdragende verzen. Die zou het formaat hebben van een Donald Duck.’ Eén van de uitspraken die niet bij iedereen in goede aarde viel. De uitspraak waar Wilders natuurlijk echt bekend om staat, is de ‘Minder… Minder…’ kreet. Hier werd hij strafrechtelijk voor vervolgd. 

Onderscheid in religie mag. Verboden is belediging richting de personen die deze beoefenen

Art. 137c Sr stelt het opzettelijk beledigen van groepen strafbaar. Voor art. 137c Sr maakte de Hoge Raad in 2009 een onderscheid tussen het rechtstreeks beledigen van gelovigen en het beledigen van een godsdienst. Dat eerste is in beginsel wel strafbaar, maar het tweede niet. 

Verboden onderscheid op basis van de groep waartoe je eenmaal behoort

Art. 137d Sr stelt aanzetten tot haat, discriminatie of geweld strafbaar. De groep in kwestie wordt neergezet als minderwaardig en misschien zelfs gevaarlijk met het doel om een tegenstelling tussen die groep en de rest van de samenleving te bewerkstelligen. 

Het zijn van politicus is een waardige functie: is het aan het EVRM om die waardigheid vorm te geven door bepaalde uitlatingen niet ‘toe te laten’?

Het Europees Hof bepaalde in EHRM Féret tegen België dat politici moeten voorkomen dat zij zich uitspreken op een wijze die intolerantie kan voeden. Féret, een Belgische politicus, verspreidde affiches en pamfletten waarin hij zich uitsprak tegen de islamisering van België. Het Hof stelde dat politici enerzijds weliswaar het recht hebben om hun mening te openbaren, maar anderzijds moeten beseffen dat zij een grote invloed kunnen hebben op het sociale klimaat in het land.[1]  De context en de reële impact die de uitingen echt als negatief effect hebben zijn daarbij niet doorslaggevend. Gelet op deze bijzondere verantwoordelijkheden van politici en gelet op de potentiële consequenties van hun uitingen, bepaalde het Hof dat Féret zijn verantwoordelijkheid had verzaakt en strafrechtelijk moest worden bestraft voor het doen van haatzaaiende en tot intolerantie oproepende uitingen. Ondanks de bijzondere waarde die het Hof normaal gesproken toekent aan de vrijheid van meningsuiting van volksvertegenwoordigers, maakte het Hof gebruik van de margin of appreciation, en werd hij veroordeeld.

Moet de rechterlijke macht een politicus terugfluiten?

Gebaseerd op meerdere uitspraken van het EHRM, onder andere Féret tegen België, was het naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk in een democratische samenleving om de ‘minder-Marokkanen’-uitspraak van Wilders strafbaar te stellen en de vrijheid van meningsuiting te beperken.[2] De strekking van de uitlatingen gedaan tijdens de verkiezingsbijeenkomst heeft volgens de rechtbank een discriminatoir karakter.[3] De rechtbank besloot echter geen straf of maatregel op te leggen. Er is doorgeprocedeerd tot aan de Hoge Raad, maar de veroordeling is in stand gebleven.

Moeten andere politici een politicus terugfluiten?

Hoewel het Hof ruimte biedt voor vervolging van Wilders, moeten we er goed over nadenken of inzet van het strafrecht niet als laatste redmiddel moeten worden inzet. Het strafrecht moet geen zwaktebod worden. De vrijheid van meningsuiting kent in Nederland, vergelijkend met andere landen, veel ruimte. In de Tweede kamer kunnen Kamerleden Wilders bekritiseren en met hem discussiëren. Zeker een lid van de oppositie moet de ruimte krijgen om kritiek uit te spreken. De Kamerleden dienen daarbij het recht van vrijheid van meningsuiting te verdedigen. In zijn annotatie schrijft Schutgens dat er ook een taak ligt bij journalisten, cartoonisten en burgers om de uitlatingen van Wilders ter discussie te stellen, hem monddood maken werkt slechts averechts omdat hij dan juist in zijn gelijk gesteld lijkt te worden.[4] Nu er geen duidelijk omschreven verplichtingen voor strafbaarstelling zijn en de margin of appreciation ruim is, kan daarover gediscussieerd worden.

[1]  EHRM 16 juli 2009, ECLI:NL:XX:2009:BJ9038, r.o. 75-77.
[2]  Rb. Den Haag 9 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15014, NJFS 2017/22, r.o. 5.4.3.1.
[3]  Rb. Den Haag 9 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15014, NJFS 2017/22, r.o. 5.4.3.2.
[4]  Zie Schutgens in zijn noot onder Rb. Amsterdam 23 juni 2011,  AA 20120290.