De criminele burgerinfiltrant
Door: Anneloes van Boeijen
Bij de rechtbank in Leeuwarden is op 12 juni 2020 een rechtszaak tegen o.a. de Hells Angels in Friesland begonnen. De motorclubleden worden verdacht van drugshandel. Met behulp van de inzet van een criminele burgerinfiltrant zijn 22 verdachten aangehouden, is 86 kilo speed onderschept en zijn voorbereidingen voor het transporteren van driehonderd kilo cocaïne aan het licht gekomen.[1] Niet alleen deze misdrijven zijn onderwerp van geschil; ook de inzet van de criminele infiltrant staat ter discussie. Volgens advocaten waren de verdenkingen niet zwaar genoeg om dit middel te rechtvaardigen, is de infiltrant te lang ingezet en was er sprake van uitlokking.[2]
Infiltratie is een buitengewone opsporingsbevoegdheid waarbij de infiltrant deelneemt of medewerking verleent aan een verdachte groep criminelen. Hij heeft hierbij, net als de informant, de bevoegdheid tot stelselmatig informatie inwinnen en pseudokoop. Maar infiltratie gaat verder: de infiltrant is ook bevoegd strafbare feiten te plegen. Om strafbaarheid te voorkomen, kan hij zich beroepen op de strafuitsluitingsgrond ‘ambtelijk bevel’ van art. 43 Sr. Zowel opsporingsambtenaren als burgers kunnen als infiltrant worden ingezet. Een burger wordt ingezet vanwege zijn positie en deskundigheid in de criminele wereld, waardoor hij geloofwaardig deel kan nemen in de criminele organisatie.[4]
Infiltratie is mogelijk bij verdenking van een misdrijf waarbij voorlopige hechtenis is toegelaten en wat een ernstige inbreuk op de openbare orde oplevert.[3] Denk hierbij aan drugshandel, wapenhandel en witwassen. Het onderzoek moet de inzet van de infiltrant dringend vorderen; hij mag niet worden ingezet als lichtere middelen volstaan. Daarnaast moet de burgerinfiltrant zich houden aan het Tallon-criterium: hij mag de verdachte niet aanzetten tot andere strafbare feiten dan waarop zijn opzet was gericht. Uitlokking is dus niet toegestaan. De infiltrant zelf mag geen andere strafbare handelingen verrichten dan die waarvoor hij toestemming heeft van de officier van justitie.[5] Dit alles moet worden neergelegd in een overeenkomst tussen de infiltrant en de officier van justitie. Deze moet worden goedgekeurd door het College van procureurs-generaal en worden voorgelegd aan de minister van Justitie & Veiligheid.[6]
Pas sinds 2014 is criminele burgerinfiltratie weer toegestaan, nadat het in de jaren ’90 uit de hand liep en verboden werd. Eén van de bezwaren luidde dat het onbetrouwbaar bewijs kan opleveren. Criminele burgerinfiltranten kunnen namelijk andere motieven hebben voor het verlenen van medewerking aan justitie, zoals hun eigen hachje redden of groeien in het criminele milieu.[7] Toch zag de Tweede Kamer noodzaak in opheffing van het verbod. Criminele organisaties zouden hun criminele activiteiten steeds beter afschermen waardoor traditionele opsporingsmiddelen niet meer volstaan.[8] Criminele burgerinfiltranten mogen voortaan slechts in uitzonderingsgevallen en onder strikte waarborgen worden ingezet. Ook moet het kortdurend zijn en mag geen gebruik worden gemaakt van groei-infiltranten (het laten ‘groeien’ van infiltranten in een criminele organisatie om er een betere positie te verwerven zodat meer bewijs verzameld kan worden).[9]
Wat valt onder ‘uitzonderingsgevallen’ en ‘strikte waarborgen’ is echter niet uitdrukkelijk geregeld, waardoor het in de praktijk onduidelijk is wanneer de inzet van een criminele burgerinfiltrant rechtmatig is verlopen. Om deze reden is de rechtszaak tegen de Hells Angels van belang voor het voortbestaan van de criminele burgerinfiltrant.
[3] Artikel 67 Sv; K. van der Meijde, ‘Handboek strafzaken’, par. 16.3 (online in Kluwer Navigator, laatst bijgewerkt op 9 augustus 2014).
[4] Artikel 126h Sv.
[5] Artikel 126w Sv; I. Bevers, De criminele burgerinfiltrant. Een onderzoek naar de toelaatbaarheid van de criminele burgerinfiltrant in het opsporingsonderzoek (scriptie), 2008.
[6] Artikel 140a Sv jo. artikel 130 Wet RO.
[7] O. Brouwer en I. Appel, ‘Inzet van de criminele burgerinfiltrant’, het Tijdschrift voor de Politie, 1/14, p. 16-17.
[8] Kamerstukken II 2013/2014, 29 279, nr. 192.
[9] Aanwijzing opsporingsbevoegdheden, Stcrt. 2014/24442.