Oneens met beslissing voortgekomen uit het opportuniteitsbeginsel?

Door Kayleigh Jansen

“De officier van justitie (…) is belast met de vervolging van strafbare feiten (…)”, zo luiden de leden in art. 9 Sv. Uit dit artikel blijkt dat de officier van justitie een vervolgingsmonopolie bezit. Niet gek is dat men vervolgens ziet dat de officier van justitietevens een discretionaire bevoegdheid bezit in het bepalen van welke strafbare feiten hij voor de strafrechter wil brengen en welke niet. Dit noemt men het opportuniteitsbeginsel, te vinden in art. 167 en 242 Sv.  Bij het opportuniteitsbeginsel draait het in beginsel om de vraag of het algemeen belang vervolging eist; de officier van justitie kan besluiten om van vervolging af te zien op gronden van algemeen belang. Indien hij besluit af te zien van de vervolging, is er sprake van een opportuniteitssepot. Vervolging is dan technisch gezien wel mogelijk, maar de officier van justitie acht dat vervolging hier niet opportuun is.

Het opportuniteitsbeginsel is echter niet grenzeloos. Zowel de rechtstreeks belanghebbende als de verdachte heeft een mogelijkheid om beklag te doen of bezwaar in te stellen bij het al dan niet besluiten tot vervolging door de officier van justitie.

Op grond van art. 12 Sv kan een rechtstreeks belanghebbende, meestal het slachtoffer, beklag doen wanneer vervolging uitblijft. Hij doet dit door een klacht in te dienen bij het Gerechtshof, met het verzoek om alsnog opdracht te geven tot vervolging. Wanneer de belanghebbende de zaak aan het Gerechtshof heeft voorgelegd, zal het Hof zichzelf de volgende vragen stellen:

  • Is het Gerechtshof bevoegd?
  • Is de klager ontvankelijk?

Indien het antwoord op beide vragen ja is, zal het Gerechtshof het beklag inhoudelijk behandelen. Het Hof kijkt dan naar bijvoorbeeld de bewijsbaarheid en het algemeen belang bij wel of niet vervolgen. Wanneer het Hof tot de conclusie komt dat het beklag gerond moet worden verklaard, moet de zaak alsnog aan de rechtbank worden voorgelegd.[1]Een bekende zaak waarin de artikel 12 Sv-procedure succesvol werd gebruikt, is het proces tegen Geert Wilders.[2]

Wanneer wel tot vervolging wordt besloten, kan de verdachte op grond van art. 262 Sv tegen de dagvaarding bezwaar instellen bij de rechtbank waar de zaak dient.Dit moet gebeuren binnen acht dagen na dagtekening van die dagvaarding en vóór het begin van de terechtzitting.[3] De rechter zal vervolgens een beslissing nemen over het bezwaarschrift. Als de rechter dit niet-ontvankelijk of ongegrond verklaart, zal de zitting doorgaan. Wanneer het bezwaarschrift gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank de verdachte ten aanzien van de gehele tenlastelegging of voor een gedeelte daarvan buiten vervolging stellen.[4]

[1] Openbaar Ministerie, ‘Klacht niet vervolging (art. 12 Sv)’, om.nl. 

[2] Gh Amsterdam 21 januari 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BH0496 (Zaak-Geert Wilders).

[3] Openbaar Ministerie, ‘Achterzijde dagvaarding met wetsartikelen’, om.nl.

[4] Art. 262 lid 5 Sv.