Sport- en spelsituaties. Het was toch niet met opzet?
Door: Iris Verburg
Het WK voetbal is losgebarsten (en op het moment van schrijven nog niet voorbij voor Nederland)! Geïnspireerd door mijn mede-bestuursgenoot, leek het me interessant om hier een artikel aan te wijden door er een klein strafrechtelijk tintje aan te geven.
Aansprakelijkheid en opzet
Een sporter kan namelijk op meerdere manier strafrechtelijk aansprakelijk zijn. De aansprakelijkheid zal vaak gebaseerd zijn op een onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Het hof Den Haag wees in 2017 een strafrechtelijk arrest over het spel der spellen: voetbal.[1] De verdachte had zijn tegenspeler getackeld om de bal te krijgen. De tegenspeler kwam ten val en brak zijn onderbeen en scheenbeen. Daarnaast liep hij een scheur in zijn enkel op.
Het Openbaar Ministerie legde de voetballer primair zware mishandeling ten laste. Daarnaast legde hij subsidiair mishandeling en meer subsidiair mishandeling met letsel als gevolg ten laste. De advocaat van de verdachte betoogde dat zijn cliënt geen opzet had op het letsel. Het hof ging hier gedeeltelijk in mee: opzet op zwaar lichamelijk letsel kon niet worden bewezen. Echter zei het hof dat het subsidiaire feit wel bewezen kon worden. Het hof ging uit van het volgende:
- Dat er een aanmerkelijke kans is op letsel na een sliding op een voetbalspeler;
- Dat verdachte die kans heeft aanvaard door de sliding te maken (ook al was hij slechts uit op balbezit);
- Dat verdachte die kans op letsel heeft aanvaard.
Volgens het Hof had de speler hier dus voorwaardelijk opzet op het mishandelen van zijn tegenspeler, waarna zijn tegenspeler zwaar lichamelijk letsel opliep. De ernst van het letsel speelde hier een rol in de beoordeling.[1]
Hoge Raad
Of de deelnemer aan een sport als voetbal onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging waardoor aan een andere deelnemer letsel is toegebracht moet doorgaans minder snel bevestigend worden beantwoord dan wanneer die gedraging niet in het kader van de sportbeoefening zou hebben plaatsgevonden.[2]
Deelnemers aan een sport als voetbal hebben tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, ook als vergelijkbare gedragingen buiten het kader van de sport niet aanvaardbaar zijn. Ook is het enkele overtreden van de spelregels, waaronder regels ter bevordering van de veiligheid van de speler, niet onrechtmatig, Echter, overtreding van een spelregel is wél een factor die meeweegt bij de beoordeling van de rechtmatigheid. In zijn arrest van 20 februari 2004 overwoog de Hoge Raad in dit verband ook dat deelnemers aan het spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede, onvoldoende doordachte handelingen of andere gedragingen waartoe het spel uitlokt van elkaar hebben te verwachten.[3]
In 2008 overwoog de Hoge Raad het volgende: “De deelnemers aan een sport, zoals voetbal, hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl bij een door duidelijke spelregels afgebakende sport die spelregels mede van belang zijn voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid. Dat geldt echter in de regel niet voor gedragingen die los staan van een spelsituatie waarbij een speler een andere speler letsel toebrengt, terwijl bij gedragingen die in een spelsituatie plaatsvinden, een speler de spelregels op dusdanige wijze kan schenden en zo gevaarlijk kan handelen dat van het ontbreken van wederrechtelijkheid geen sprake kan zijn.”[4]
Een sporter kan dus eigenlijk op twee manieren strafrechtelijk aansprakelijk zijn. Ofwel stond de gedraging van de verdachte los van het spel, ofwel waren de spelregels op zodanige grove en gevaarlijke wijze geschonden dat er kan worden gesproken van daadwerkelijke wederrechtelijkheid.
Zo leidt een sliding tijdens voetbal, ook al was het een overtreding van de spelregels, in de meeste gevallen niet tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. Onze bekende verdedigers Virgil en Matthijs kunnen weer opgelucht ademhalen.
[1] Hof Den Haag 21 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2324.
[2] HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300, r.o. 3.3.
[3] HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1239, r.o. 3.4.
[4] HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7087, r.o. 4.5.