Knevelarij bij de Belastingdienst

Door: Anneloes van Boeijen

Na veel ophef rondom de zogenaamde toeslagenaffaire heeft het Ministerie van Financiën aangifte gedaan tegen de Belastingdienst. De affaire betreft beschuldigingen van fraude met kinderopvangtoeslag, waardoor de toeslagen werden stopgezet en grote geldbedragen werden teruggevorderd. De beschuldigingen bleken echter onterecht. Duizenden ouders hebben onverschuldigd geldbedragen moeten overmaken. Velen van hen raakten hierdoor in financiële problemen. De aangifte ziet op beroepsmatige discriminatie (er bleek sprake te zijn van etnisch profileren) en knevelarij.[1]

Van knevelarij is, kort gezegd, sprake wanneer een ambtenaar geld vordert, ontvangt of terughoudt, terwijl hij weet dat het niet verschuldigd is. Dit ambtsmisdrijf is strafbaar op grond van art. 366 Sr. De strafbepaling bevat de volgende onderdelen:

  1. De ambtenaar vordert of ontvangt een uitbetaling, of houdt dit terug, waarvan hij weet dat het niet verschuldigd is,
  2. hij doet dit in de uitoefening van zijn functie, en
  3. hij doet het voorkomen alsof het bedrag verschuldigd is aan hemzelf, een andere ambtenaar of een openbare kas.[2]

Hierbij is voorwaardelijke opzet voldoende. Dit betekent dat van knevelarij al sprake kan zijn indien de ambtenaar willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het bedrag toch niet verschuldigd was.[3] Hoewel knevelarij een vorm van bedrog is (misleiding), is niet vereist dat de ambtenaar het doel had zichzelf te bevoordelen.[4] Overtreding van dit misdrijf kan ex art. 366 Sr leiden tot een gevangenisstraf van hoogstens zes jaar en een geldboete van 87.000 euro. Daarnaast kan de schuldige onder andere het recht verliezen zijn ambt te bekleden.[5]

In het geval van de Belastingdienst bestaat een vermoeden dat er sprake is van knevelarij, concludeerde onafhankelijk expert Hendrik Jan Biemond. Hij werd ingeschakeld voor een second opinion, omdat het Ministerie van Financiën vol bleef houden dat er geen aanwijzingen waren voor onrechtmatig handelen. Naar aanleiding van zijn fraudeonderzoek adviseerde hij de staatssecretarissen van het Ministerie dan ook om aangifte te doen.[6] Sterker nog, zij zijn dit verplicht op grond van art. 162 Sv, omdat er ‘een vermoeden van een bepaald misdrijf’ is. Volgens dit artikel moeten ambtenaren aangifte doen van ambtsmisdrijven waarvan zij in hun functie-uitoefening kennis krijgen. Op hen rust namelijk de bijzondere verantwoordelijkheid om bij te dragen aan het waarborgen van de integriteit van de overheid.[7]

Dat er sprake is van een vermoeden van knevelarij wil niet zeggen dat dit daadwerkelijk zo is. Het is aan het Openbaar Ministerie om dit verder te beoordelen. Op dit moment is de aangifte gericht tegen de Belastingdienst in zijn geheel. Het OM zal na onderzoek beslissen of individuele ambtenaren strafrechtelijk zullen worden vervolgd.[8]

[1] ‘Ministerie van Financiën doet aangifte tegen Belastingdienst om toeslagaffaire’, nos.nl.

[2] H.J. Smidt, ‘Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht (Deel III)’, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink 1882, p. 72.

[3] F.R. Herreveld, ‘Strafrechtelijke aspecten van de Toeslagenaffaire,’ WFR 2020/27.

[4] T. van Roomen, in: T&C Strafrecht, art. 366 Sr, (online in Kluwer Navigator, laatst bijgewerkt op 27 maart 2020).

[5] Artikel 29 Sr.

[6] ‘Second opinion ambtsmisdrijven’, Kst. 31066 nr. 615.

[7] Kamerstukken II 1982/83, 18054, nr. 3, p. 4.

[8] ‘Financiën doet aangifte tegen belastingambtenaren om mogelijke misdrijven toeslagenaffaire’, volkskrant.nl.