Getuigen en bewijsvoering in het strafproces
Door Maaike Past
Het belang van getuigen in strafzaken is onmiskenbaar. Getuigen kunnen een grote bijdrage leveren met betrekking tot de waarheidsvinding en zo de kwaliteit van het strafproces bevorderen. Getuigen zijn personen die iets omtrent het strafbare feit kunnen verklaren. [1] Eigenlijk is elke persoon die in een strafzaak iets belastends of ontlastends kan vertellen over de verdachte, een getuige.
Het horen van getuigen in strafzaken kan verschillende doelen hebben. Ten eerste is er het doel van de waarheidsvinding. Naar aanleiding van een aangifte kan de politie ervoor kiezen om een getuige te horen om nadere informatie te vragen. Een ander doeleinde voor het horen van getuigen kan zijn om de betrouwbaarheid en de waarde van het bewijs te toetsen, bijvoorbeeld door middel van het benoemen van een deskundige, die conclusies kan verbinden aan reeds afgenomen DNA-materiaal. Ten slotte kan met behulp van een getuige gekeken worden of de politie wel rechtmatig heeft opgetreden, dit is een zogenaamde rechtmatigheidsgetuige.
Een getuige heeft soms meerdere hoedanigheden. De aangever kan ook tevens getuige zijn, denk hierbij bijvoorbeeld aan zedenzaken. Wanneer een verkrachte vrouw aangifte komt doen, is zij zowel aangever als getuige (en slachtoffer).
Zedenzaken zijn wat betreft getuigen en bewijsvoering lastige zaken. Als de verkrachting heeft plaatsgevonden op een plek waar geen andere mensen waren, zijn er maar twee getuigen. Het slachtoffer en de verdachte. Dit is problematisch voor de bewijsvoering. Naar Nederlands recht is de verdachte namelijk onbekwaam te getuigen. [2] Er blijft dan maar één verklaring over, die van het slachtoffer. Uit art. 342 lid 2 Sv blijkt de regel: één getuige is geen getuige (unis testis nullus testis). De rechter mag, hoe overtuigend ook, een verdachte niet veroordelen op basis van één getuigenverklaring. Een bewezenverklaring moet in minimaal twee bewijsmiddelen bevestiging vinden. [3] Ook is een enkele verklaring van de verdachte niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen, volgt uit art. 341 lid 4 Sv.
De Hoge Raad wees op 13 juli 2010 een arrest betreffende een ontuchtzaak.[4] Een jong meisje had te maken met ontucht door haar stiefvader en vertelde hierover tegen haar moeder. Haar moeder ging hiermee naar de politie. De verklaring van het meisje tegen haar moeder was aanleiding om aangifte te doen. Tijdens het verhoor verklaart het meisje over de ontucht. Ondanks de (schokkende) verklaringen van dit meisje kon niet tot een bewezenverklaring gekomen worden, door het stelsel van het bewijsminima.
Het OM is genoodzaakt veel zedenzaken te seponeren door het gebrek aan bewijs. Dit zal voor de slachtoffers onbevredigend en teleurstellend zijn.[5] Toch is het in het kader van strafvordering de juiste beslissing.
[1]: Corstens/Borgers & Kooijmans 2018, p. 141.
[2]: HR 25 juni 1991, NJ 1992, 7.
[3]: Corstens/ Borgers & Kooijmans 2018, p. 797.
[4]: HR 13 juli 2010, NJ 2010/515.