De getuige-deskundige (deel III)
Door: Mark Mulder
Getuigen-deskundigen zijn er in alle soorten en maten: van psychologen, orthopedagogen en psychiaters tot DNA-experts, serologen en vezelonderzoekers. Rechters bepalen wie worden aangewezen als deskundige, en een deskundige hoeft niet per definitie een diploma te hebben. M.a.w. er zijn geen formele eisen gesteld aan de deskundigheid van een deskundige. Een grote valkuil voor de rechter is dat hij in de praktijk weinig vragen stelt omtrent de daadwerkelijke deskundigheid van de deskundige. Ook waagt de rechter zich er niet aan om de deskundige te bevragen als hij als wetenschapsleek bijvoorbeeld de indruk krijgt dat iets wel heel ongenuanceerd naar voren wordt gebracht. Dit kan ernstige gevolgen hebben.
Een voorbeeld dat verduidelijkt dat het uitmaakt welke deskundige men voor zich heeft staan, is een uitspraak van de Hoge Raad d.d. 28 februari 1989. De verdachte is in die zaak veroordeeld voor ontuchtige handelingen met minderjarigen. Als getuige-deskundige werd een orthopedagoog ingeschakeld, die gebruik maakte van een methode die niet algemeen werd aanvaard binnen de orthopedagogische wereld. In casu werd door de betreffende deskundige een onderzoek uitgevoerd aan de hand van poppen die anatomisch gelijken op mensen. Ondanks dat het de rechtbank en het Hof bekend was dat de onderzoeksmethode die door de deskundige is gebruikt omstreden was, is de verdachte toch veroordeeld waarbij het bewijs van de deskundige een doorslaggevende betekenis heeft gehad. De Hoge Raad heeft benadrukt dat de bewijswaardering is voorbehouden aan de feitenrechter, en heeft het arrest van het Hof in stand gelaten. Het is inderdaad zo dat de Hoge Raad louter toetst of het recht juist is toegepast en zich niet bezighoudt met de feiten. Mijns inziens heeft de Hoge Raad ook geen foute beslissing gemaakt; het zou aan de wetgever zijn de wetgeving inzake deskundigen te verbeteren.
Door Nijboer worden suggesties gedaan omtrent de eisen die gesteld dienen te worden aan deskundigen. De rechter zal hier mijns inziens niets mee kunnen en hoeft en kan daar ook niets mee; het is aan de wetgever om eisen aan deskundigen in de wet op te nemen. Het zou de rechtsprekende taak van de rechter te buiten gaan.
Als het gaat om de vraag hoe de rechter met deskundigen moet omgaan; welke vragen hij aan deskundigen dient te stellen, dan biedt de wet mijns inziens alleszins voldoende ruimte om zulks te doen. Ook dient de rechter een duidelijke vraagstelling te formuleren aan de deskundige. Het is wettelijk vastgelegd dat de rechter een duidelijke vraagstelling dient te formuleren.
Op basis van het voorgaande dient een onderscheid gemaakt te worden tussen verklaringen van getuigen-deskundigen waarbinnen de kring der wetenschappen geen verschil van mening bestaat en waarbij dat wel zo is. Dit zal dan met name zo zijn bij bètawetenschappen, zoals DNA-onderzoek. Bij gamma- en alfawetenschappen zullen eerder verschillen van mening kunnen bestaan tussen wetenschappers binnen hetzelfde onderzoeksveld. Omdat de rechter een wetenschapsleek is betwijfel ik in hoeverre een rechter in staat is kritische vragen te stellen. Zou dit niet het geval zijn, dan zouden verschillende oplossingen denkbaar zijn. De oplossing die mij het meest in het oog springt is het instellen van een onafhankelijke vaste commissie verbonden aan de rechtbank, die bestaat uit wetenschappers. De rechter kan in geval van twijfel over de begrijpelijkheid van de materie een dergelijke commissie inschakelen, die hem vervolgens van advies dient. Het laten deelnemen van een wetenschapper in de rechtbank zelf lijkt mij geen gewenste oplossing. Dit zou praktisch moeilijk te realiseren zijn, want ook wetenschappers liggen niet voor het oprapen. Het zou overigens ook financieel onhaalbaar zijn naar mijn mening. Daarnaast heeft de wetenschapper geen juridische kennis en bovenal zou de wetenschapper niet meer onafhankelijk en onpartijdig kunnen functioneren als hij deel uitmaakt van de rechtbank.
Als het gaat om de eisen die aan een deskundige dienen te worden gesteld, dan laat dat het aan wettelijke waarborgen voor de verdachte ongeloofwaardig veel te wensen over. De wetgever is absoluut aan zet om hierin verandering te brengen en eisen te stellen aan de (aard van de) opleiding, de ervaring, onafhankelijkheid en onpartijdigheid (ingeval van een deskundige die door het OM wordt verzocht), het mogelijk verplicht terzijde schuiven van bewijs bij elkaar tegensprekende deskundigen binnen dezelfde wetenschapsdiscipline etc.