De verdachte, getuigen en getuigen-deskundigen verstoord door psychologische bijwerkingen en neveneffecten
Door: Mark Mulder
*Deze blog is het eerste deel van een drieluik.
Aan verklaringen kunnen haken en ogen zitten. Dat dit het geval is voor de verklaringen van verdachte zal u niets verbazen. Echter, ook aan de verklaringen van getuigen en getuigen-deskundigen kunnen haken en ogen zitten. In deze blog ga ik hoofdzakelijk in op de volgende vraag: wat zijn mogelijke psychologische effecten van waarheidsvindingstactieken bij blindstaring door de politie tijdens verhoren op de verdachte.
De verdachte
Er zijn verschillende redenen voor een verdachte om een bekennende verklaring af te leggen terwijl hij het feit/de feiten waarvan hij beschuldigd wordt niet heeft gepleegd. Verdachten kunnen door een psychiatrische aandoening vrijwillig een valse bekentenis afleggen.[1] Veelal zijn de bekentenissen echter op een of andere wijze gedwongen; het kan zijn dat de verdachte zelf gelooft dat hij het heeft gedaan, maar dit hoeft niet zo te zijn. In dat laatste geval zal er veelal sprake zijn van enige vorm van drang.Ik richt mij hieronder met name op de deze twee typen valse bekentenissen.
Foltering als dwangmiddel vindt tegenwoordig in EVRM-landen nauwelijks meer plaats, maar door het gebruik maken van al dan niet toegestane politietrucs kan er niettemin sprake zijn van dwang. De politie weet dat de psychologie die uitgaat van die trucs, zodanig een verdachte kunnen beïnvloeden, “dat zij breken” en daardoor een bekennende verklaring afgeven. Uiteraard gaat de politie ervan uit dat de verdachte het gepleegde feit begaan heeft. Ik memoreer aan de verschillende cognitieve en emotionele fouten waardoor de politie geneigd kan zijn een verdachte bij voorbaat als dader te zien. Deze fouten kunnen onder meer zijn dat zij falsificatie (het zoeken naar tegenbewijs) achterwege laat en te naarstig op zoek gaat naar feiten die een eenmaal gehanteerde hypothese kunnen bevestigen.[2] Kort benoem ik deze psychologische fouten:
- De politie wekt bij de verdachte de indruk dat hij verplicht is mee te werken aan. Uiteraard is de betreffende opsporingsambtenaar verplicht mede te delen dat de verdachte niet tot antwoorden verplicht is, maar dit gebeurt in één adem en vervolgens gaat de politie strategisch te werk om de verdachte in de waan te brengen dat hij moet meewerken aan het onderzoek.[3]
- De politie kan de verdachte doen denken dat hij zich niet in een verhoorsituatie bevindt.[4]
- De politie wekt bij verdachte de indruk dat de zaak helemaal geen ernstige complicaties heeft of overdrijft de ernst van de zaak.[5]
- De politie doet de verdachte geloven dat als hij een bekennende verklaring aflegt, hij weer met een schone lei kan beginnen.[6]
- De politie kan de verdachte bedreigen, bijvoorbeeld met eenzame opsluiting, of de verdachte valse beloftes doen.[7]
- De politie kan de verdachte doen geloven dat zij reeds van alle feiten op de hoogte zijn en dat de verdachte niet anders kan dan te bekennen.[8]
Bovengenoemde psychologische trucs werken dermate ontwrichtend dat een onschuldige verdachte een bekennende verklaring kan afleggen. De werking van deze trucs gaat zo ver dat onschuldige verdachten er zelfs in kunnen geloven dat zij schuldig zijn. Een waardoor een onterechte veroordeling werd uitgesproken op basis van een vals-bekennende verklaring betreft de Schiedammer Parkmoord: In deze zaak 29 mei 2001 werd Kees B. ten onrechte veroordeeld voor de moord op een tienjarig meisje en voor poging tot moord op een jongetje, genaamd Harold. Doordat de daadwerkelijke dader zich bij toeval bij de politie heeft gemeld, is de onterechte veroordeling hersteld. Zonder het melden van de dader is het mijns inziens de vraag of de gerechtelijke dwaling daadwerkelijk zou zijn geïdentificeerd. Kees B. bevond zich op het verkeerde moment op de verkeerde plaats.[9]
In de twee volgende blogs van mij ga ik in de op de rol van getuigen en deskundigen, en mogelijke psychologische verstoringen in hun verklaringen die kunnen leiden tot het aanwijzen van een verkeerde verdachte en zelfs het veroordelen van een verkeerde dader.
[1] Crombag, Van Koppen & Wagenaar 2005, p. 165-166.
[2] Crombag, Van Koppen & Wagenaar 2005, p. 123-153.
[3] Crombag, Van Koppen & Wagenaar 2005, p. 170.
[4] Crombag, Van Koppen & Wagenaar 2005, p. 174-175.
[5] Crombag, Van Koppen & Wagenaar 2005, p. 174.
[6] Crombag, Van Koppen & Wagenaar 2005, p. 175-176.
[7] Crombag, Van Koppen & Wagenaar 2005, p. 176-177.
[8] Crombag, Van Koppen & Wagenaar 2005, p. p.177.
[9] Van Koppen 2003, p. 43-47.
Crombag, Van Koppen & Wagenaar 2005
H.F.M. Crombag, P.J. van Koppen & W.A. Wagenaar, Dubieuze Zaken. De psychologie van strafrechtelijk bewijs, Amsterdam: Olympus Uitgeverij 2005.
Van Koppen 2003
P.J. van Koppen, De Schiedammer Parkmoord. Een Rechtspsychologische reconstructie, Nijmegen: Ars Aequi Libris 2003.