Betreden en doorzoeken
Door: Laura Hickford
Wekelijks wordt over de voorgeschreven literatuur van het vak strafprocesrecht I in het eerste semester geblogd. Deze keer is ‘betreden en doorzoeken’ aan de beurt.
De politie mag niet zomaar alle plaatsen betreden en doorzoeken. De politie moet zich houden aan de strikte voorwaarden in de wet. In deze blog wordt het doel en het verschil tussen betreden en doorzoeken nader toegelicht. Vervolgens volgt een uitleg over de regels met betrekking tot het betreden en doorzoeken van een woning. Daarnaast worden de bepalingen uit de bijzondere wet opgesomd en tot slot volgt het stappenplan dat gebruikt kan worden op het tentamen.
Steunbevoegdheid
Het doel van de betreding en doorzoeking is meestal het uitoefenen van een andere bevoegdheid. Er wordt daarom wel van een steunbevoegdheid gesproken. Een steunbevoegdheid kan worden omschreven als een bevoegdheid die bedoeld is om de uitoefening van een andere bevoegdheid mogelijk te maken.[1] Zowel het betreden als het doorzoeken zijn steunbevoegdheden en zijn geen doelen op zich. Beide bevoegdheden hebben een doel en dat doel kan volgens het Wetboek van Strafvordering zijn: aanhouding van de verdachte (art. 55 en art. 55a Sv) of inbeslagname van daarvoor vatbare voorwerpen (artt. 96, 96b, 96c, 97 en 110 Sv).
Verschil betreden en doorzoeken
Betreden houdt enkel in het ‘zoekend rondkijken’. Dit betekent simpel gezegd handen op de rug en enkel kijken met de ogen. Hierbij mogen wel eventuele (tussen)deuren worden geopend, voor zover dit nodig is voor de betreding.[2] De opsporingsambtenaar mag geen (al dan niet afgesloten) kasten, laden, dozen of tassen et cetera openen. Doorzoeken gaat aan de andere kant aanzienlijk verder dan betreden.[3] Doorzoeken kan worden omschreven als ieder onderzoek dat verder gaat dan zoekend rondkijken. Tijdens een doorzoeking mogen wel laden, kasten, dozen, tassen et cetera (met gepast geweld) worden geopend. Kortom: betreft het een doorzoekingsbevoegdheid, dan mag actief en gericht worden gezocht naar verdachten ter aanhouding (art. 55 Sv) of voorwerpen ter inbeslagname (artt. 96b, 96c, 97 en 110 Sv).
Woning
Het huisrecht is een mensenrecht dat wordt beschermd door art. 8 EVRM en artt. 10 en 12 van onze Grondwet. Dit betekent dat er aan extra waarborgen moet zijn voldaan. De politie moet een machtiging op grond van artikel 2 Algemene wet op het binnentreden (‘Awbi’) hebben om binnen te treden in een woning. Bevoegd tot het geven want deze machtiging zijn: de advocaat-generaal bij het ressortsparket en de (hulp)officier van justitie.[4] Maar wat is nu een woning? Dit is door de Hoge Raad uitgelegd in het Woning-arrest.[5] Het gaat om de bestemming die aan een bepaalde plaats wordt gegeven. Het gaat erom of iemands persoonlijke leven, zijn privaat huiselijk leven zich (grotendeels) afspeelt in een bepaalde ruimte; deze ruimte hoeft niet noodzakelijk (in) een gebouw te zijn maar kan ook een woonwagen, woonboot, caravan, tent of hotelkamer zijn. De rechter is degene die achteraf beoordeelt of een bepaalde plaats een woning is.
Bijzondere wet
Betredings- en doorzoekingsbepalingen zijn niet alleen opgenomen in het commune strafrecht, maar ook in de bijzondere strafwetgeving zoals de Opiumwet, de Wet Economische Delicten en de Wet Wapens en Munitie.
Opiumwet (Opw)
In de Opiumwet is het belangrijkste artikel hiervoor artikel 9 lid 1. Dit artikel geeft opsporingsambtenaren de bevoegdheid tot het betreden van vervoersmiddelen, inclusief woongedeelte (sub a) en van iedere andere plaats waar een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd of waar redelijkerwijs kan worden vermoed dat een zodanige overtreding wordt gepleegd (sub b). Dit artikel houdt echter geen doorzoekingsbevoegdheid in; er wordt gesproken over de ‘toegang tot’. Het doel staat beschreven in artikel 9 lid 3, te weten de inbeslagname van daarvoor vatbare voorwerpen. Als het om een woning gaat, hebben de agenten of hulpofficieren wederom een schriftelijke machtiging tot binnentreden nodig op grond van de Awbi.
Wet op de economische delicten (WED)
De Wet op de economische delicten kent eenzelfde bepaling, namelijk artikel 20. Dit artikel kent aan de opsporingsambtenaar de bevoegdheid toe om elke plaats te betreden voor zover dit redelijkerwijs noodzakelijk is voor de vervulling van hun taak. Ook hier gaat het om een betredingsbevoegdheid omdat het gaat om de ‘toegang tot’. In dit artikel wordt bovendien het doel niet genoemd, dit staat beschreven in art. 18 lid 1.
Wet Wapens en Munititie (WWM)
In de Wet wapens en munitie is een verdergaande bevoegdheid opgenomen. Art. 49 bepaalt dat opsporingsambtenaren elke plaats mogen doorzoeken ter inbeslagneming – voor zover zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat op die plaats wapens of munitie aanwezig zijn. Deze bevoegdheid gaat dus verder dan de betredingsbevoegdheid van de Opiumwet en de Wet Economische Delicten. Een kanttekening hierbij is wel dat als het gaat om doorzoeking van woningen ter inbeslagname, deze in het commune strafrecht in beginsel opgedragen is aan de rechter-commissaris (art. 110 lid 1 Sv). Alleen bij dringende noodzakelijkheid en wanneer diens optreden niet kan worden afgewacht is dit opgedragen aan de officier van justitie (art. 97 lid 1 Sv) of aan de hulpofficier, indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht (art. 97 lid 3 Sv). De (hulp)officier van justitie heeft dan wel een machtiging van de rechter-commissaris nodig (art. 97 lid 2 Sv).
Stappenplan
1. Aanhouden of inbeslagname?
Als het gaat over de aanhouding, kom je uit bij de artt. 55 en 55a Sv. Indien het gaat om een inbeslagname kom je uit bij de artt. 96 e.v. Sv, 9 Opiumwet of 49 Wet Wapens en Munitie.
2. Betreden of doorzoeken?
Zoals we hierboven al zagen, is bepalend wat er gebeurt nadat de plaats is betreden. Loopt de bevoegde persoon met ‘de handen op de rug’ door de plaats? Dan is het een betreding. Gaat het verder dan betreding, bijvoorbeeld het openen van kasten, dozen et cetera, dan is het een doorzoeking.
3. Was de plaats die de politie heeft betreden of doorzocht een woning?
Voor het binnentreden van woningen moeten bij de uitoefening van de bevoegdheden tot het betreden en doorzoeken de eisen van de Awbi in acht worden genomen. Het gaat daarbij om legitimatie, dus het melden van het doel van de binnentreding (art. 1 Awbi) en de machtiging tot binnentreding (artt. 2 en 3 Awbi). In uitzonderingsgevallen mag van deze eisen worden afgeweken. Dit is het geval wanneer een officier van justitie (art. 55a lid 1 Sv) of een rechter-commissaris (art. 97 lid 2 Sv) een machtiging tot doorzoeking heeft afgegeven. Hierdoor is een afzonderlijke machtiging tot binnentreding niet vereist (artt. 55a lid 2 en 97 lid 4 Sv).
4. Bijzondere wet of commuun Strafvordering?
Indien het om wapens gaat, kom je terecht bij art. 49 Wet Wapens en Munitie. Indien het om drugs gaat, is art. 9 Opiumwet het juiste artikel. Als het om het commune strafrecht gaat zoals diefstal, moord et cetera, pas je de artikelen van het Wetboek van Strafvordering toe.
5. Uitwerken artikel
Tot slot is het nog van belang om het betreffende artikel uit te werken. Dit doe je door de volgende vragen te stellen:
- Door wie?
- Tegen wie?
- Geval?
- Grond?
[1] Zie over steunbevoegdheden: Keulen & Knigge 2010, p. 307; Corstens/Borgers 2011, p. 478.
[2] HR 21-10-2003, ECLI:NL:HR:2003:AH9998, m.nt. P.A.M. Mevis (Tussendeur).
[3] Zie over het onderscheid tus sen betreden en doorzoeken: Keulen & Knigge 2010, p. 326327; Corstens/ Borgers 2011, p. 480482.
[4] Artikel 3 lid 1 Algemene wet op het binnentreden.
[5] HR 19-06-2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2202, m.nt. J.M. Reijntjes.