Ontoerekeningsvatbaarheid en strafuitsluiting
Door: Berinay Aydin
Thijs H., die wordt verdacht van de moorden op een vrouw in Den Haag en twee wandelaars op de Brunssummerheide, verklaarde afgelopen week tijdens de behandeling van zijn zaak te hebben gehandeld vanuit waanbeelden en angsten. Zo verklaarde hij de moordopdrachten via nieuwsartikelen en kentekenplaten in codetaal te hebben ontvangen. Bovendien zou hij drugs hebben gebruikt.[1] Centraal in het proces staat de vraag of Thijs H. in de dagen waarop hij de moorden pleegde daadwerkelijk aan een psychische stoornis leed. Waarom is dit van belang voor een juiste afwikkeling van een strafzaak?
In beginsel worden verdachten die voorkomen voor een strafbaar feit en dit hebben begaan, gestraft. Als de verdachte tijdens het begaan van het strafbare feit leed aan een psychische stoornis, dan kan dit echter een reden zijn voor de rechter om de verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Dit heeft consequenties voor de strafbaarheid van de verdachte.[2]
Ontoerekeningsvatbaarheid is in Nederland neergelegd in artikel 39 Sr. Het artikel stelt: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend.”
In de Nederlandse strafpraktijk worden vijf gradaties van ontoerekeningsvatbaarheid onderscheiden. Dit zijn: (volledig) toerekeningsvatbaar, licht verminderd toerekeningsvatbaar, verminderd toerekeningsvatbaar, zwaar verminderd toerekeningsvatbaar en volledig ontoerekeningsvatbaar.[3] Het is dus niet het één of het ander. De mate van toerekening komt tot uitdrukking in de zwaarte van het vonnis. Indien de rechter tot de eindconclusie komt dat het strafbare feit verminderd toegerekend kan worden aan de verdachte, zal er een lagere straf opgelegd worden.[4] Indien geconstateerd wordt dat het delict is veroorzaakt door een psychische stoornis, wordt de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar verklaard en kan de verdachte geen straf opgelegd krijgen.[5] In plaats daarvan zal de strafrechtelijke maatregel van tbs met dwangverpleging volgen.[6] Hiervoor wordt immers geen verwijtbaarheid vereist.[7]
Wanneer wordt iemand dan ontoerekeningsvatbaar verklaard? Om tot een dergelijk oordeel te komen, moet de rechter nagaan of er voldaan wordt aan drie vereisten.[8] Ten eerste moet er sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het begaan van het strafbare feit. Vervolgens moet er een causaal verband worden geconstateerd tussen de vastgestelde verstoorde geestesvermogens en het verweten strafbare feit. Ten slotte moet de stoornis van de geestesvermogens zodanig ernstig zijn dat zij in de weg staat aan de toerekening van het feit aan de verdachte.
Toch zijn er situaties denkbaar waarin sprake is van verstoorde geestesvermogens, maar waar ontoerekeningsvatbaarheid toch niet wordt aangenomen. Als de verdachte bijvoorbeeld door eigen toedoen in de betreffende situatie is gekomen, kan hij zich vervolgens niet meer met succes beroepen op artikel 39Sr. Te denken valt aan vrijwillige zelfintoxicatie met alcohol en/of drugs.[9] Dit wordt in de jurisprudentie een culpa in causa-geval genoemd.[10] In zulke gevallen had de verdachte immers kunnen weten dat hij of zij in deze situatie kon komen te verkeren.[11]
Volgens de deskundigen van het Pieter Baan Centrum is Thijs H. volledig ontoerekeningsvatbaar en zij adviseren daarom de rechtbank om hem tbs met dwangverpleging op te leggen. Het OM daarentegen, vermoedt dat Thijs H. alleen maar doet alsof hij een ernstige stoornis heeft.[12] Het is afwachten of de rechtbank de lijn van het OM zal volgen of dat zij mee zal gaan in het verweer van Thijs H. en het advies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum.
[2] H. Groen, M. Drost en H.L.I. Nijman, Handboek forensische geestelijke gezondheidszorg, Amsterdam: Boom Uitgevers, p. 15.
[3] J. Harte & E. van der Burg, Mate van toerekeningsvatbaarheid. Toekenning van de verschillende gradaties in de praktijk, Den Haag: Boom Juridische uitgevers, p. 156-164.
[4] Richtlijn Psychiatrisch Onderzoek en Rapportage in Strafzaken 2012, p. 57.
[5] Idem.
[6] H. Groen, M. Drost en H.L.I. Nijman, Handboek forensische geestelijke gezondheidszorg, Amsterdam: Boom Uitgevers, p. 15.
[7] Idem.
[8] J. Bijlsma, Stoornis en strafuitsluiting. Op zoek naar het toetsingskader voor ontoerekenbaarheid, Oisterwijk: Wolf Legal Publishers, p. 39-44.
[9] N. Gökalp, Het strafrechtelijk gevolg van vrijwillige zelfintoxicatie voor de (verdachte) gebruiker, Amsterdam, via: https://scripties.uba.uva.nl/search?id=472950.
[10] Zie bijvoorbeeld: HR 9 juni 1981, NJ 1983, 412 en HR 14 december 2004, NJ 2006, 448, HR 12 februari 2008, NJ 2008, 263 en HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775 (Tolbert-zaak).
[11] N. Gökalp, Het strafrechtelijk gevolg van vrijwillige zelfintoxicatie voor de (verdachte) gebruiker, Amsterdam, via: https://scripties.uba.uva.nl/search?id=472950.