De opzeggingsbevoegdheid van banken bij strafbaar handelen van de klant

Door: Maartje Ribberink

Begin dit jaar kwam de kwestie tussen saunaclub Yin Yang en de ING Bank voor het gerechtshof Amsterdam.[1] De saunaclub werd verdacht van een aantal strafbare feiten, waaronder witwassen en valsheid in geschrifte. Ook was er sprake van een aantal dubieuze contante stortingen. ING zag hierin aanleiding om de bancaire relatie op te zeggen. De vraag is in hoeverre het toelaatbaar is dat een bank klanten wil lozen vanwege vermeende strafbare feiten.

Het beginsel van contractsvrijheid dat we in Nederland kennen, brengt mee dat iedereen het recht heeft om niet te worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan met een ander. Dit recht geldt onverminderd voor banken. Hoewel dit recht zwaarwegend is, is het niet onbegrensd. Bepaalde belangen en omstandigheden kunnen meebrengen dat een bank toch verplicht kan worden een contractuele relatie aan te gaan met een (rechts)persoon.

Allereerst zijn banken verplicht om een zogeheten Customer Due Dilligence uit te voeren.[2] Dit houdt in dat iedere klant bij het aangaan van en tijdens de bankrelatie wordt gescreend op risico’s voor integriteits- en reputatieschade voor de bank. Het voorkomen van dergelijke schade valt binnen de grenzen van de zorgplicht van banken. Binnen deze grenzen zijn banken bevoegd om de bancaire relatie op te zeggen.[3]

Anderzijds bestaat er ook het belang van de klant om een bankrekening te kunnen hebben. Het is immers algemeen bekend dat het vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer, laat staan om een bedrijf te exploiteren, zonder te beschikken over een betaalrekening bij de bank. Het is voor de klant dus van groot belang om toegang te hebben tot het bancaire systeem.

In HR ING/De Keijzer is geformuleerd wat de reikwijdte is van de opzeggingsbevoegdheid van de bank. Indien de bank de relatie beëindigt, dient de rechtsgeldigheid daarvan te worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de zin van art. 6:248 lid 2 BW.[4] In algemene zin kan gezegd worden dat banken slechts gebruik kunnen maken van hun opzeggingsbevoegdheid indien hun belang om zich te beschermen tegen het risico op integriteits- en reputatieschade zwaarder weegt dan het eminente belang van de klant om toegang te hebben tot het bancaire systeem.

Hoe het ook zij, in geval van een opzegging zullen veel klanten deze als onaanvaardbaar ervaren. Het is echter een wisselwerking; de klant moet er zorg voor dragen dat de bank geen integriteits- of reputatieschade oploopt en zij mogen geen misbruik maken van de dienstverlening van de bank. Bij misbruik ligt het voor de hand om te denken aan het plegen van strafbare feiten. Uit de rechtspraak blijkt desalniettemin dat een enkele verdenking of veroordeling niet zo snel een rechtvaardiging voor de opzegging zal opleveren.[5] Tevens moet er een direct, reëel risico zijn op integriteits- of reputatieschade voor de bank.[6]

Hoe is het nu afgelopen met de saunaclub? Het gerechtshof Amsterdam oordeelde dat, nu de verdenkingen tegen de saunaclub inmiddels waren geëindigd met een schikking en een sepot, dit geen grond meer opleverde voor de bank om de saunaclub niet meer te bedienen. Wat ook meewoog was het feit dat de saunaclub maatregelen had getroffen om betrokkenheid bij witwassen te voorkomen. Ondanks het feit dat ING de aanhoudende druk voelde om de integriteit van de bank te beschermen, komt Yin Yang er dus goed van af.

[1] Hof Amsterdam 21 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:121, https://rwv.nl/nieuws/2020/02/hof-amsterdam-doet-uitspraak-in-wwft-kwestie-saunaclub.
[2] Artikel 3 Wwft jo. 3:10 Wft.
[3] Artikel 35 Algemene Bankvoorwaarden.
[4] HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929.
[5] Zie bijvoorbeeld Rb. Rotterdam 14 oktober 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:8534.
[6] Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2205.