Uitbreiding strafrechtelijke aansprakelijkheid, waar ligt de grens?

Door Maaike Past

In Zwolle is afgelopen weekend een poging gedaan om een woning in brand te steken. Er werden molotovcocktails naar binnen gegooid, maar tot een echte brand in de zin van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht is het niet gekomen.[1] Ondanks dat geen sprake is van een voltooid delict, is hier toch sprake van strafrechtelijke aansprakelijkheid. In artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is namelijk een poging tot misdrijf strafbaar gesteld. Hiermee wordt de strafrechtelijke aansprakelijkheid uitgebreid. Op deze manier is dus niet alleen de voltooiing van een delict strafbaar.

Om tot een strafbare poging te komen moet zijn voldaan aan een aantal vereisten. Ten eerste moet het gaan om een misdrijf. Ten tweede moet sprake zijn van een voornemen van de dader, dit ziet op de opzet. Soms is voorwaardelijk opzet voldoende, dit ligt aan de delictsomschrijving van het gronddelict. Voor de brandstichting in Zwolle is voorwaardelijk opzet voldoende, nu er “opzettelijk” in artikel 157 Sr. (brandstichting enz.) staat. Ten slotte moet er sprake zijn van begin van uitvoering, wat o.a. kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvormen.[2]

Sinds 1994 is ook de voorbereiding van misdrijven strafbaar, verankerd in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel is in het leven geroepen naar aanleiding van het Grenswisselkantoor-arrest.[3] Nadat de Hoge Raad in 1987 dit arrest had gewezen, kwam er veel kritiek. Twee mannen wilden een grenswisselkantoor overvallen en hadden hiervoor de benodigde voorbereidingen getroffen. Zij zaten in hun auto voor het grenswisselkantoor te wachten om het kantoor binnen te vallen. Een werknemer van het grenswisselkantoor kreeg echter argwaan en schakelde de politie in. Na een achtervolging kreeg de politie de mannen te pakken. De strafbare poging kon in deze situatie niet bewezen worden, nu er geen sprake was van begin van uitvoering. De verdachten gingen vrijuit. De kritiek zag er voornamelijk op dat deze mannen vrijuit gingen, terwijl zij duidelijk de intentie hadden het grenswisselkantoor te overvallen. Als reactie op dit arrest werd artikel 46 Sr (de strafbare voorbereiding) ingevoerd, om eerder te kunnen ingrijpen bij ernstige misdrijven. Om van strafbare voorbereiding te spreken moet het gaan om een strafbaar feit waar ten minste acht jaar gevangenisstraf op staat. Verder moet sprake zijn van een van de voorbereidingsmiddelen en voorbereidingshandelingen genoemd in artikel 46 lid 1 Sr. Die voorbereidingsmiddelen- en handelingen moeten bestemd zijn voor het begaan van het misdrijf, niet voor de voorbereiding zelf. Ten slotte moet er sprake zijn van opzet.

De Hoge Raad oordeelde in het Samir A. arrest dat de intentie van de verdachte bij de voorbereiding doorslaggevend is. Bij de beantwoording van de vraag of de in artikel 46 Sr genoemde voorwerpen, afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ‘kennelijk bestemd’ zijn tot het begaan van het misdrijf in de zin van deze bepaling, kan niet worden geabstraheerd van het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had, aldus de Hoge Raad.[4]  

[1]: https://nos.nl/artikel/2278343-opnieuw-poging-tot-brandstichting-woning-zwolle.html

[2]: HR 24 oktober 1978, NJ 1979/52 (Cito)

[3]: HR 8 september 1987, NJ 1988/612 (Grenswisselkantoor)

[4]: HR 20 februari 2007, NJB 2007/603 (Samir A.)