De Arnhemse villamoord
Door Özge Yazici
De ‘Arnhemse villamoord’ uit 1998 zou de grootste gerechtelijke dwaling van Nederland kunnen worden. Twintigjaar geleden zijn negen mannen onherroepelijk veroordeeld tot celstraffen van vijf tot twaalf jaar. Deze mannen zijn wellicht onschuldig veroordeeld.(1) Dit blijkt uit het op 8 juni 2018 uitgebrachte advies van de zogeheten Adviescommissie afgesloten strafzaken (hierna: Acas) aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad.
De vraag die hier speelt is wanneer er een grond tot herziening bestaat. De procureur-generaal van het parket bij de Hoge Raad is wettelijk bevoegd onderzoek te doen naar een herzieningsgrondslag, indien sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een misdrijf waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer staat en de rechtsorde door dit misdrijf ernstig is geschokt. Ook kan een veroordeelde ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag via zijn advocaat bij de procureur-generaal een verzoek indienen tot het verrichten van een nader onderzoek naar de aanwezigheid van een grond voor herziening als bedoeld in artikel 457, lid 1, onder c Sv.(2)
Uit het advies van de Acas blijkt dat de veroordelingen van het gerechtshof uit 2000 ‘’naar de huidige wetenschappelijke inzichten over valse verklaringen niet meer houdbaar’’ zijn.(3) Het belangrijkste bewijs in de zaak, zijn de twee bekentenissen van de mannen die mogelijk onterecht zijn veroordeeld. De Acas gaat ervan uit dat deze bekentenissen vals zijn, en onder grote druk van de politie zijn afgelegd. Zo zouden de rechercheurs structureel druk uitgeoefend hebben op de verdachten om te bekennen. Er werd door de rechercheurs op tafel geslagen, geschreeuwd en gedreigd met het aanpassen van compositietekeningen, en ook werden de verdachten gevoed met daderinformatie. Enkele beelden van het verhoor zijn naar buiten gebracht.(4)
Indien de procureur-generaal naar aanleiding van het advies van de Acas nader onderzoek wenselijk acht, kan hij dit nader onderzoek onder zijn leiding (doen) uitvoeren in een strafvorderlijk kader op grond van de artikelen 463 en 464 Sv. Aan de hand van de uitkomst van dit onderzoek kan eventueel een aanvraag tot herziening bij de Hoge Raad volgen. In deze zaak adviseert de Acas dat nog nader onderzoek gedaan moet worden naar DNA-sporen. De advocaat-generaal E.J. Hofstee van de Hoge Raad geeft aan dat hij een ‘nader DNA-onderzoek en dactyloscopisch onderzoek’ zal laten uitvoeren. De kans wordt groot geacht dat de Hoge Raad tot herziening zal besluiten, indien alsnog geen DNA-sporen worden gevonden die wijzen naar de verdachten.(5)
De kans dat de fouten die twintig jaar geleden zijn gemaakt tijdens het verhoor, ook nu nog gemaakt kunnen worden, is volgens Stijn Franken (advocaat en hoogleraar Strafrecht) kleiner geworden. “Sinds ongeveer twee jaar mag een advocaat bij een politieverhoor aanwezig zijn. Je mag ervan uitgaan dat zoiets daardoor minder snel zal gebeuren.”(6)